Herhaling Hoofdstuk 2
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Noortje doet boodschappen bij de Albert Heijn en betaalt met haar pinpas. Hier is sprake van..
A
Directe ruil en chartaal geld
B
Directe ruil en giraal geld
C
Indirecte ruil en chartaal geld
D
Indirecte ruil en giraal geld
Slide 2 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Na een dagje lesgeven besluit meneer Boertien zijn welverdiende salaris op zijn bankrekening te storten. Welk functie van geld zien we hier terug?
Slide 3 - Open vraag
ruilmiddel, spaarmiddel, rekenmiddel
Na één jaar werken ziet meneer Gokkaya zijn saldo op zijn bankrekening toenemen van € 3.000.000 naar € 3.150.000.
Met hoeveel procent is zijn saldo gestegen?
Met hoeveel procent is zijn saldo gestegen?
Slide 4 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Directe ruil
Indirecte ruil
Sjoerd boekt een hotelovernachting in Zeeland
Max is kapper en knipt Erik. Erik is fietsenmaker en repareert de fiets van Max. Beide betalen niets.
Melissa koopt een zak chips voor € 0,95
Jan ruilt zijn mountainbike met de herenfiets van Henk. Jan hoeft niets te betalen.
Slide 5 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Chartaal geld
Giraal geld
Ryan vindt tijdens het wandelen € 10 op straat.
Otto stuurt Henry een Tikkie met het verzoek om deze te betalen.
Karel heeft € 150 op zijn bankrekening.
Max heeft een biljet van € 5 in zijn broekzak.
Slide 6 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Ruilmiddel
Spaarmiddel
Rekenmiddel
Tol betalen op de snelweg
Prijzen vergelijken
Geld storten op je bankrekening
Slide 7 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Hoeveel geld had Sanne een dag geleden nog op haar rekening staan?
Slide 8 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Bereken hoeveel procent het aantal mensen met een debetsaldo is gedaald in het jaar 2018 t.o.v. het jaar 2015. Rond af op één decimaal.
Slide 9 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Betaalpas
Creditcard
Mobiel betalen
Slide 10 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Noem drie redenen waarom je zou sparen.
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Stan heeft € 5500 aan spaargeld en stort dit bedrag op zijn Rabobank rekening. Stan ontvangt hier rente voor. Hoeveel geld heeft Stan na één jaar op zijn rekening?
Slide 12 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Sjoerd koopt op 7 juli aandelen van internetbedrijf Prosus. Hij betaalt per aandeel € 80. Hij koopt er 100 stuks van. Op 28 september zijn de aandelen € 69. Bereken het verlies van Sjoerd.
Slide 13 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Sjoerd had voor € 8000 aan aandelen gekocht. De huidige waarde is € 6900. Hoeveel procent verlies heeft Sjoerd? Rond het antwoord af op één decimaal.
Slide 14 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wietske belegt haar geld in obligaties. Hierna staan beweringen over het verschil tussen het beleggen in obligaties en het beleggen in aandelen.
Welke bewering is juist? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
Welke bewering is juist? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Bij obligaties is de kans op koerswinst groter dan bij aandelen.
B
Bij obligaties is koerswinst of koersverlies niet mogelijk en bij aandelen wel.
C
Bij obligaties krijg je rente en bij aandelen dividend.
D
De obligatiehouders krijgen jaarlijks een deel van de winst, tenzij er na de betaling van de aandeelhouders onvoldoende geld overblijft.
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Peter kan een lening van € 15.000 krijgen. Hij zal deze lening in 48 maanden aflossen.
Welk bedrag betaalt hij aan rente na vier jaar tijd?
Welk bedrag betaalt hij aan rente na vier jaar tijd?
Slide 16 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Uit welke twee onderdelen bestaat een termijnbedrag?
Slide 17 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Noem het verschil tussen sparen en beleggen.
Slide 18 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Hieronder staan beweringen over huurkoop en leasing.
Welke bewering is juist? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
Welke bewering is juist? Kies uit onderstaande mogelijkheden:
A
Bij huurkoop wordt de koper eigenaar bij de levering.
B
Bij leasing ben je eigenaar als het contract afloopt.
C
Bij leasing leen je niets.
D
Huurkoop is een vorm van huur.
Slide 19 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Persoonlijke lening
Doorlopend krediet
De betaalt een vast bedrag aan rente en aflossing
Na een aflossing mag je opnieuw geld bijlenen.
Je krijgt het bedrag van de lening ineens uitbetaald.
Je kunt het bedrag van de lening in gedeelten opnemen.
Slide 20 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
