Der- + Ein-Gruppe

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Der- und Ein-Gruppe

Wiederholung: Der-Gruppe im Nominativ und Akkusativ

Alleen bij männlich verschilt de uitgang in de Akkusativ.

Was ist die Der-Gruppe?

Op de plaats van der/das/die kunnen ook andere woorden staan. Deze woorden krijgen de uitgangen van der/das/die in de naamvallen. Het is een vast rijtje woorden dat je moet kennen, omdat de Der- en Ein-Gruppe verschillende uitgangen hebben in de Nominativ männlich en in de Nominativ en Akkusativ sächlich.

Der-Gruppe

De woorden die bij de Der-Gruppe horen en dus de uitgangen van der/das/die krijgen:

dies-     deze/dit

jen-        die/dat 

jed-         ieder/elk

manch- menig/sommige

welch-   welk(e)

solch-     zulk(e)

all-            alle

Also: Der-Gruppe

Wiederholung

• Hij/hem-regel toepassen om de naamval te bepalen

• Kijken welk geslacht een woord heeft, zie boek  Geschlecht der Substantive (= hoofdregels geslacht)

Ergänze auf Deutsch:

[Deze] Kinder wohnen bei mir in der Straße.

[Welke] Familie wohnt neben dir?

Ich kenne [die] Mann nicht.

Wir lesen [zulke] Zeitungen nicht.

[Ieder] Kind spielt gern.

Ich habe [deze] Katze hier noch nie gesehen.

Ein-Gruppe

Op de plaats van ein- kunnen staan kein- (geen) en het bezittelijk voornaamwoord:

mein-   mijn

dein-    jouw

sein-     zijn

ihr-         haar

unser-  onze

euer-     jullie

ihr-         hun

Ihr-         uw

Also: Ein-Gruppe

Der-Gruppe = Ein-Gruppe

Alleen in de Nominativ männlich en in de Nominativ en Akkusativ sächlich krijg je in de Ein-Gruppe geen uitgang:

Nominativ:    der / ein-      das / ein-

Akkusativ:                               das / ein-

Achtung

euer- Kind / eure Kinder

Zodra er een uitgang achter euer komt, valt de -e- voor de -r- weg.

ihr = 

• haar
• hun
• jullie (persoonlijk vnw)

Also

• Hij/hem-regel toepassen om de naamval te bepalen

• Kijken welk geslacht een woord heeft, zie boek  Geschlecht der Substantive (= hoofdregels geslacht).

• Bij Nominativ männlich of Nominativ / Akkusativ sächlich: 

       staat er een woord uit de Der- of Ein-Gruppe bij?

Ergänze auf Deutsch:
[Mijn] Bruder liebt Fußball.

[Zijn] Freunde spielen lieber Tennis.

Man hat [haar] Fahrrad (s) gestohlen.

Haben [jullie] Geschwister heute eine Party?

Der berühmte Trainer besucht heute [onze] Verein (m).

Haben Sie [uw] Auto (s) reparieren lassen?

Also: Der- und Ein-Gruppe im Nominativ und Akkusativ

Ergänze auf Deutsch:
[Mijn] Schule ist geschlossen.

[Zulke] Fragen will ich nicht beantworten.

Hast du wieder [jouw] Buch vergessen?

Sie sehen [hun] Vater nur selten.

Was ist [jouw] Lieblingsfach?

[Welke] Fahrrad gehört dir?

Ich finde [die] Torte sehr lecker.

[Dit] Interview hat mir viel Spaß gemacht.

[Sommige] Kinder kenne ich von der Schule.

Könnt ihr jetzt [de] Der- und Ein-Gruppe im Nominativ und Akkusativ?

+ Dativ

Jetzt kommt wieder der Dativ hinzu!

Die Endungen sind bekannt,

aber jetzt mit den Wörtern

der Der- und Ein-Gruppe.

Ergänze:
Er gab [zijn] Freund [een] Geschenk.

Ergänze:
[Mijn] Eltern habe ich [een] Karte geschickt.

Ergänze:
Hast du das schon [jouw vrienden] erzählt?

Ergänze:
Sie hat [haar] Freundin eine Blume mitgebracht.

Ergänze:
Abends erzähle ich [mijn] Schwestern eine Geschichte.

Ergänze:
Abends erzähle ich [mijn broers, Brüder...] eine Geschichte.

Ergänze:
[Deze] Jeans passen [dit] schlanken Mädchen nicht.

Ergänze:
[Deze mensen, Leute...] muss man [geen] Geheimnisse erzählen!

Ergänze:
[Zulke] Geschichten kann man
[geen] Kind weismachen.