Dit, dat, deze, die en wat

Dit, dat, deze, die en wat
taalgebruik

Hoe zeg je het goed?


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Dit, dat, deze, die en wat
taalgebruik

Hoe zeg je het goed?


Slide 1 - Tekstslide

De studenten die participeren in de les, halen vaak een voldoende.

Waar verwijst 'die' naar?
A
De studenten
B
participeren
C
een voldoende
D
de les

Slide 2 - Quizvraag

dit, dat, deze, die

Slide 3 - Woordweb

Dit, dat, deze, die
  •  Met dit en deze verwijs je naar iemand of iets dichtbij.
  • met dat en die verwijs je naar iemand of iets ver weg.

Dit huis hier. Dat huis daar.
Deze huizen hier. Die huizen daar.


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat is goed?
A
Dit boek
B
Deze boek
C
Die boek

Slide 6 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Dit konijn
B
Deze konijn
C
die konijn

Slide 7 - Quizvraag

Wat is goed?

A
deze deur
B
dat deur
C
dit deur
D
die deur

Slide 8 - Quizvraag

...... huis is van mij en ....... is jouw huis.
Welke woorden kun je invullen?
A
Dat en die
B
Dit en deze
C
Dit en dat
D
Deze en die

Slide 9 - Quizvraag

Je gebruikt dat en die ook in een zin om naar iets of iemand te verwijzen.
Het-woorden  enkelvoud                                                 De-woorden enkelvoud 
en alle woorden meervoud
Dat                                     Die
(Nooit dit of deze!)

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen
Het geld dat wij hebben verdiend.
Het huis dat daar staat.
De jongen die een jong zusje heeft.
De plannen die Sandra had gemaakt.

Slide 11 - Tekstslide

Studenten ...... te laat komen, balen enorm.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 12 - Quizvraag

Het verhaal ....... zo spannend is, is zeer populair.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Het programma ... gisteren de meeste kijkers trok, was Boer zoekt vrouw.
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 14 - Quizvraag

Wat verwijst ook naar iets eerder in de tekst. 

Voorbeeld:
De brand brak midden in de nacht uit, wat tot veel paniek leidde.

(Wat verwijst hier naar een hele zin)

Slide 15 - Tekstslide

Wat gebruik je:
  • Na woorden als iets, niets, alles of enige:
                 - Alles wat je hier ziet, is zelfgemaakt.
  • Na dat of datgene:
                - Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst.
  • Na de overtreffende trap: (eerste, leukste, gekste...)
                - Het eerste wat ik doe als ik thuiskom, is de hond aaien.
  • Als verwijzing naar een zin die ervoor staat:
                 - Ik ben heel ziek, wat niet goed uitkomt.

Slide 16 - Tekstslide

Dat is het liefste ... iemand ooit voor mij heeft gedaan.
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 17 - Quizvraag

Wat gebruik je:
  • Na woorden als iets, niets, alles of enige:
                 - Alles wat je hier ziet, is zelfgemaakt.
  • Na dat of datgene:
                - Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst.
  • Na de overtreffende trap: (eerste, leukste, gekste...)
                - Het eerste wat ik doe als ik thuiskom, is de hond aaien.
  • Als verwijzing naar een zin die ervoor staat:
                 - Ik ben heel ziek, wat niet goed uitkomt.

Slide 18 - Tekstslide

De brug stond open, ... Janna een flinke vertraging opleverde.
A
wat
B
dat
C
waarom
D
die

Slide 19 - Quizvraag

Hier is het bureau ... je vorige week besteld had.
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 20 - Quizvraag

Dat ..... je vandaag leert, zal je morgen helpen.
A
wat
B
dat
C
die
D
deze

Slide 21 - Quizvraag

Oefenen 
Let op de verwijswoorden als je schrijft en als je spreekt.

Probeer zelf zinnen te maken bij alle taalregels in deze les. 

Heb je een verslag of rapportage geschreven? Controleer dan achteraf de verwijswoorden.

Slide 22 - Tekstslide