Werkwoordspelling tt en vt
1. Julian ................... (bevinden, tt) zich in een lastige situatie.
1 / 15
Onderdelen in deze les
1. Julian ................... (bevinden, tt) zich in een lastige situatie.
Slide 1 - Open vraag
2. ................... (worden, tt) je niet moe van al dat rennen?
Slide 2 - Open vraag
3. Ik ......................... (branden, tt) mij aan de pan!
Slide 3 - Open vraag
4. ……………………………. (Koken, tt) je moeder vanavond bloemkool?
Slide 4 - Open vraag
5. Mijn zus ……………………………..(redden ,tt) het wel dit schooljaar.
Slide 5 - Open vraag
6. ............................. (houden, tt) jij niet van de kleur blauw?
Slide 6 - Open vraag
7. Tijdens de les ..................... (denken, vt) Jean aan een mooi boek.
Slide 7 - Open vraag
8. Abdulrahman ..................... (eten, vt) heerlijke pannenkoeken met geitenkaas tijdens de lunch.
Slide 8 - Open vraag
9. De taxichauffeur ..................... (vermijden, vt) de drukke wegen.
Slide 9 - Open vraag
10. Juf Melis ..................... (rijden, vt) op de parkeerplaats van de school.
Slide 10 - Open vraag
11. Ans ..................... (planten, vt) mooie narcissen in haar voortuin.
Slide 11 - Open vraag
12. Ik .......................... (blozen, vt) een beetje van jouw compliment.
Slide 12 - Open vraag
13. De kinderen ..................... (zwaaien, vt) naar de koning.
Slide 13 - Open vraag
14. Kim ....................... (verven, vt) een mooi schilderij.
Slide 14 - Open vraag
15. ......................... (raden, vt) jij het goede antwoord?
