Période un 1.3

Leçon 1.3
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Leçon 1.3

Slide 1 - Tekstslide

Les buts du cours 
-Ik kan een tekst over selfies begrijpen
-Ik ken het bijvoeglijk naamwoord en kan dit toepassen
-Ik kan een korte autobiografie schrijven

Slide 2 - Tekstslide

Fais l’interro vocabulaire chapitre un B et grammaire la phrase     

Finis avec l'interro?!
  
Fais chapitre un B exercice 10ab

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg les adjectifs op its learning 

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 5 - Quizvraag

Wat is GEEN bijvoeglijk naamwoord ?
A
beau
B
petit
C
plage
D
grand

Slide 6 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 7 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
Les filles sont petit.
B
Les filles sont petite.
C
Les filles sont petits.
D
Les filles sont petites.

Slide 8 - Quizvraag

Fais chapitre un D l’exerice 15, 16abd, 18

Slide 9 - Tekstslide

Les devoirs 
Apprendre:
- Grammaire les adjectifs 
- Vocabulaire chapitre un C p. 50 (F-N)
- Vocabulaire chapitre un E p. 49 (F-N/N-F)
Faire:
- L’épreuve: période un 1.1 opname. Le deadline est vendredi 22 septembre à 19 heures
- Prépare chapite un C l’exercice 14b
- Finis les exerices du cours



Slide 10 - Tekstslide

Uitleg leren les adjectifs
Let op! Leer van de uitzonderingen alle vormen van: 
- Beau
- Nouveau 
- Vieux 
En alleen de dikgedrukte van de vormen op dia 5 van de powerpoint. 

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg voorbereiding 14B
Zorg dat het spel gaat voorbereiden
- Kies 2 celebs uit en bereidt deze voor (wat weet je over ze en welke Franse woorden zijn er nodig) 
- Maak een spiekbriefje in het Frans over deze personen
- Verzin gesloten vragen om erachter te komen wie jij bent tijdens het spel. Het antwoord op jouw vraag moet ja of nee zijn.  V.B. Doe ik aan sport? Je fais du sport? 

Slide 12 - Tekstslide