Economie les 1 H1 30082023

Economie les 1 H1 30082023
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
MediawijsheidMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Economie les 1 H1 30082023

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar geef jij je geld aan uit?

Slide 2 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

economie gaat (ook) over:
Waaraan geef jij je geld uit? 
Is het een goede keus geweest, die aankoop van je. 
Wil je misschien meer van dit product weten?  (consumentenbond)
En die lekkere reep chocolade? Hoe wordt die gemaakt?
(Keuringsdienst van Waarde)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

economie gaat (ook) over:

Waaraan geef jij je geld uit? Hoe kom je aan geld?
Hoe werkt dit in Nederland? Wat als je niet zoveel geld hebt?
Wat heb je nodig om een product te maken, hoe maak je winst.
Wat is er geregeld via de overheid?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt verschillende behoeften.

Je hebt eten en drinken nodig om te leven. Dit heten daarom basisbehoeften 
Er zijn nog een paar basisbehoeften welke?
De dingen die je graag wilt hebben die je leven vooral leuker maken zijn overige behoeften. (ja ook je mobiel is een overige behoefte)

Slide 6 - Tekstslide

basisbehoeften:
eten en drinken, kleding en onderdak
vaak ook medicijnen (zorg)
mobiele telefoon
brood
woning
gucci tas
drinken water/melk
mountainbike
basisbehoefte
overige behoefte

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep de de voorwerpen naar basisbehoefte of overige behoefte
voedselbank
https://voedselbankennederland.nl/

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Directe en indirecte ruil. 
Je werkt bij de jumbo en krijgt hiervoor loon. Indirecte ruil
Je helpt je vriendin met het huiswerk en daarna krijg jij een ijsje. Directe ruil 
Soms koop je een mobiel, dat valt onder goederen.
Krijg je bijles dan koop je een dienst.
En als je iets koopt om in je behoeften te voorzien. (heb jij nodig of wil jij hebben) dan ben je een consument.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Notatie bedragen.

Hoe moet het wel en hoe vooral niet? Geld ronden we af op 2 decimalen.
Als ik € 4,74 moet betalen dan is dit juist geschreven.
Wat super fout is, is € 4,75,-
Als ik precies 4 euro moet betalen schrijf ik  4,00 of € 4,-

Heb ik het over grote getallen, duizenden en miljoenen dan komt er een hulp punt in het getal. bijv. € 23.876   of € 6.098.123

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gemiddelde berekenen. 

tel alle bedragen op
hoeveel bedragen heb je?

gemiddelde =   totaal      :      aantal bedragen
                        van je optelling

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bereken het gemiddelde bedrag per broodje

Slide 12 - Tekstslide

kaas ui bol 2,71 : 4 =0,6775 dus gemiddeld kost 1 kaas ui bol € 0,68

witte bol 1,59 : 6 =0,265 dus gemiddeld kost 1 bolletje € 0,27
bereken het gemiddelde cijfer
Pieter had voor Duits de volgende cijfers:
7,3    8,2    4,8     6 
Emine had voor wiskunde de volgende cijfers:
6,3   5,8   4,5   7,2   6,4

Slide 13 - Tekstslide

Pieter totaal
7,3 + 8,2 + 4,8 + 6 = 26,3
aantal cijfers = 4
gemiddelde 26,3 : 4 =6,575 
dus een 6,6 gemiddeld

Emine totaal
6,3+5,8+4,5+7,2+6,4=30,2
aantal cijfers = 5
gemiddelde 30,2 : 5 =6,04 
dus een 6,0 gemiddeld
huiswerk woensdag 6-9-2023
maken blz 8 tot en met 14

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies