bs 3.3 Kruisingen

Thema 3       BS 3 Kruisingen
bs. 3.3 Kruisingen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Thema 3       BS 3 Kruisingen
bs. 3.3 Kruisingen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Nabespreking Proefwerk
  • Uitleg §3.3 - kruisingen
  • Twee voorbeelden klassikaal
  • Opdrachten stencil (huiswerk deel van je PO)

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
3.3.1 Je kunt een kruisingsschema opstellen.
3.3.2 Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden.



Ouders geven erfelijke eigenschappen door aan hun nakomelingen. Welk genotype de nakomeling krijgt, hangt af van het toeval. Toch kun je de kans op een bepaalde eigenschap voorspellen.

Slide 3 - Tekstslide

Genotype - Allelenpaar
Erfelijke eigenschappen aangegeven met een letter
Fenotype
de beschrijving van de eigenschap
Heterozygoot
 de 2 Allelen in het genotype zijn ongelijk
Homozygoot
 de 2 Allelen in het genotype zijn gelijk
Dominant
Allel dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk. Wordt aangegeven met Hoofdletter
Recessief
Allel dat alleen tot uiting komt als er geen dominant allel is. Wordt aangegeven met een kleine letter
intermediair fenotype
Fenotype waarin beide allelen even sterk tot uiting komen 

Begrippen bij 3.2 (herhaling)

Slide 4 - Tekstslide

Kruisingen
Bij geslachtgelijke voortplanting:
genen van vader en moeder worden gekruist
Er ontstaan nieuwe genotypen/fenotypen bij de nakomelingen



Slide 5 - Tekstslide

allelenparen
Homozygoot = Twee zelfde eigenschappen.
Heterozygoot = Twee verschillende eigenschappen. 

a = gen voor blond haar
A = gen voor bruin haar
a        a                  A       a
schrijfwijze:          aa                         Aa
Welk mogelijk genotype is hier niet afgebeeld?

Wat zal het fenotype hiervan zijn?

Slide 6 - Tekstslide

Intermediair fenotype
Let op de schrijfwijze! 

ArAr = homozygoot - rood fenotype
AwA= homozygoot - wit fenotype

ArAw = Heterozygoot - roze fenotype

Slide 7 - Tekstslide

Intermediair fenotype

Slide 8 - Tekstslide

Parents (P)
Twee organismen die met elkaar nakomelingen krijgen. (gekruist worden)
generatie (F1)
De nakomelingen van hetzelfde ouderpaar.
generatie (F2)
De nakomelingen uit de F1-generatie
kruisingsschema     
Tabel met alle mogelijke combinaties van allelen bij een kruising.
Begrippen bij 3.3 Kruisingen

Slide 9 - Tekstslide

Kruisingsschema
  • om te voorspellen welk fenotype de nakomelingen van een kruising krijgen
  • in een kruisingsschema zet je alle mogelijke combinaties van allelen bij één kruising.

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan
  1.  Bedenk welk  genotypen de ouders hebben
  2. Bedenk welke allelen in de geslachtscellen voor kunnen komen (A of a of allebei?)
  3. Maak een kruisingsschema
  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 
  5. De vraag nog niet beantwoord? -> begin bij stap 1
  6. Stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F2)

Slide 11 - Tekstslide

?
Hoe kan het dat twee zwarte honden een witte pup kunnen krijgen?

Slide 12 - Tekstslide

Kruising tussen 2 zwarte(A) labradors
beiden zijn heterozygoot voor de vachtkleur
  1. genotype Parents (P) --> 

  2.  ---->

  3.  ---->



  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 




Slide 13 - Tekstslide

Kruising tussen 2 zwarte(A) labradors
beiden zijn heterozygoot voor de vachtkleur
  1. genotype Parents (P) --> 

  2.  ---->

  3.  ---->



  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 




 Aa        Aa

Slide 14 - Tekstslide

Men kruist een konijn met vlekken (AA), met een ongevlekt (aa) konijn. Hoe is het genotype in F2
  1. Bedenk welk fenotypen en genotypen de ouders hebben
  2. Bedenk welke allelen in de geslachtscellen voor kunnen komen (A of a of allebei?)
  3. Maak een kruisingsschema
  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 
  5. De vraag nog niet beantwoord? -> begin bij stap 1
  6. Stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F2)

Slide 15 - Tekstslide

Kruising tussen konijn met vlekken AA en 
een ongevlekt konijn aa
  1. genotype Parents (P) --> AA x  aa

  2.  ---->

  3.  ---->



  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F1) 




Slide 16 - Tekstslide

Hoe is het genotype in F2
  1. genotype Parents (P) --> Aa x  Aa

  2.  ---->

  3.  ---->



  4. Stel vast welke genotype en fenotype de nakomelingen hebben (F2) 




Slide 17 - Tekstslide

Verhoudingen 
Genotypen                          
P: Aa x aa                                                   Genotypen verhouding:  .... : ...
                                                                       Fenotypen verhouding:  .... : ... 
    

P: Aa x Aa                                                 Genotypen verhouding: .. : .. : ..                                                                      
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Fenotype verhouding: .. : ..

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
Maak de opdrachten van het stencil (deel van je PO)

Donderdag inleveren 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Intermediaire kruising

Slide 21 - Tekstslide

Intermediaire kruising
Beide genen zijn even sterk. Geen dominant gen.
Onder de nakomelingen bevinden zich 'mengvormen' van de genotypen.

Slide 22 - Tekstslide

Uitwerking kruising
P:          AzAz  x AwAw

F1:                 AzAw      (100 %)                         
          AzAw   x    AzAw


F2:   AzAz  = 25 %     (zwart)
         AzAw = 50 %     (grijs)
         AwAw = 25 %    (wit)

Slide 23 - Tekstslide

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 24 - Quizvraag

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot

Slide 25 - Quizvraag

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant

Slide 26 - Quizvraag

AA is
A
homozygoot recessief
B
homozygoot dominant
C
heterozygoot

Slide 27 - Quizvraag

aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 28 - Quizvraag

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 29 - Quizvraag

Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt

Slide 30 - Quizvraag

Bij pasgeboren baby wordt wat bloed afgenomen door middel van de zogenaamde hielprik. Uit onderzoek van het bloed blijkt het kind een erfelijke stofwisselingsziekte heeft, die P.K.U. heet. Het zal een aangepast dieet moeten volgen.  Geen van beide ouders heeft de verschijnselen van deze ziekte. De ouders willen nog graag een kind.

Hoe groot is de kans dat dit tweede kind ook P.K.U. zal hebben?

Vraagstuk

Slide 31 - Tekstslide

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a).
Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit (aa) konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes (aa)?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 32 - Quizvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit konijn (aa).
Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 33 - Quizvraag

De konijnen in de F1 hebben allemaal genotype Aa.
De konijntjes planten zich onderling voor. Werk de kruising uit.

Slide 34 - Open vraag

Uit de kruising komt:
A a
A AA Aa
a Aa aa
Wat is de verhouding in de genotypen? En wat in de fenotypen?

Slide 35 - Open vraag

Aan de slag
Boek, laptop en etui op tafel. 
Leerdoel voor deze les noteren

Aan de slag 30 minuten fluisterend overleg
timer
30:00

Slide 36 - Tekstslide