1.4 - Europa na de Eerste Wereldoorlog

H1 De Eerste Wereldoorlog
Par. 1.4 Europa na de Eerste Wereldoorlog
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H1 De Eerste Wereldoorlog
Par. 1.4 Europa na de Eerste Wereldoorlog

Slide 1 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Economisch: 
  • Wat zijn de middelen van bestaan? 
  • Leven mensen van de jacht, landbouw, industrie?
  • Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
  • Geld
 

Slide 2 - Tekstslide

Invalshoeken
  • Politiek-bestuurlijk: 
  • Bestuur
  • Wie is de baas? 
  • Welke regels en wetten zijn er?
 

Slide 3 - Tekstslide

Invalshoeken
  • sociaal: 
  •  Leefomstandigheden van mensen.
  •  Sociale lagen. 
  • Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk? 
  • Leven de mensen in de stad of op het platteland?

Slide 4 - Tekstslide

Invalshoeken
  • cultureel
  • Gaat vooral over:
  • geloof 
  • kunst 
  • wetenschap

Slide 5 - Tekstslide

Bruikbaarheid van bronnen
Wanneer is een bron bruikbaar?
  • Bronnen zijn bruikbaar als ze antwoord geven op de vraag die je stelt. Het antwoord op jouw vraag moet dus terug te vinden zijn in de bron. 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen waarom de Republiek van Weimar grote politieke en economische problemen kende. 
  • Je kunt uitleggen hoe in Italië het fascisme op kwam. 
  • Je kunt uitleggen waarom Nederland begin 20e eeuw een neutraliteitspolitiek voerde.
  • Je kent de begrippen en jaartallen uit deze paragraaf.

Slide 7 - Tekstslide

Wat stond er in de Vrede van Versailles?

Slide 8 - Tekstslide



Interbellum



  • Een interbellum (van het Latijn inter, tussen en bellum, oorlog) is een periode tussen twee oorlogen.
  • Het interbellum is de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog (1919-1939)

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Gevolgen van het verdrag van Versailles 
  • Oprichting Republiek van Weimar (Eerste democratie in Duitsland).

  • Door schadevergoeding waren er veel economische problemen in Duitsland.

Slide 11 - Tekstslide

Gevolgen van het verdrag van Versailles 
  • Duitsland was altijd een keizerrijk geweest en kende geen democratie, daarnaast was dit de regering die de wapenstilstand had getekend...

Slide 12 - Tekstslide

Duitsland na de Eerste Wereldoorlog 
  • De herstelbetalingen zijn niet op te brengen door de regering, en de inflatie is groot.

  • Regering besluit geld bij te drukken: gevolg het wordt nog minder waard.  (Hyperinflatie)

Slide 13 - Tekstslide

Duitsland na de Eerste Wereldoorlog 
  • Verschillende groepen (extreemlinks/extreemrechts) proberen de macht te grijpen (staatsgreep) en er is veel politiek geweld (o.a. moorden op politici).

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

De Republiek van Weimar
A
Is een parlementaire democratie geregeerd met alle vertrouwen van het volk
B
Is een monarchie geregeerd door een groep extremistische partijen
C
Is een parlementaire democratie geregeerd met weinig vertrouwen van het volk
D
Is een monarchie geregeerd met weinig vertrouwen van het volk

Slide 18 - Quizvraag

Wat is inflatie?
A
Waardevermindering van geld
B
Waardevermeerdering van geld

Slide 19 - Quizvraag

Bij inflatie
A
stijgt de koopkracht van mensen
B
daalt de koopkracht van mensen

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 21 - Quizvraag



Vrijkorpsen

  • Gewapende groeperingen van (rechtse) oud-militairen
  • Ze geloofden sterk in de Dolkstootlegende
  • Volgens de aanhangers van deze Dolkstootlegende lag de oorzaak van de nederlaag van de oorlog bij de communisten en joden, en niet bij de militairen. 
  • Bierkellerputsch (mislukte staatsgreep van Hitler in 1923)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide



Bezetting van het Ruhrgebied

  • Omdat Duitsland de herstelbetalingen niet meer kan opbrengen, bezetten Franse troepen het Ruhrgebied om Duitsland te dwingen tot betalen.
  • Dit was toegestaan volgens het Verdrag van Versailles.


Franse troepen bezetten Essen

Slide 24 - Tekstslide

  • Toen Duitsland totaal dreigde in te storten, verzachtten de geallieerden hun eisen. 
  • Bovendien leenden de Verenigde Staten geld aan Duitsland = Dawesplan.
  • Daardoor kon de Duitse economie zich vanaf 1924 herstellen.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Dawesplan

A
1919
B
1924
C
1933
D
1998

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het Dawesplan?
A
Lening van Groot-Brittannië aan Duitsland om de herstelbetalingen te kunnen betalen.
B
Lening van Duitsland aan Oostenrijk-Hongarije ten compensatie van het leed van WO I.
C
Schuld van Frankrijk aan de Verenigde Staten voor de Eerste Wereldoorlog.
D
Lening van Verenigde Staten aan Duitsland om de herstelbetalingen te kunnen betalen.

Slide 28 - Quizvraag

Het Dawesplan
A
maakte Amerikaanse leningen mogelijk
B
beëindigde de bezetting van het Ruhrgebied
C
leidde tot herstel van de economie in Dld
D
leidde tot politieke stabiliteit in Dld

Slide 29 - Quizvraag

Door het Dawesplan
A
kwam er inflatie in Duitsland
B
Kwamen er leningen uit de VS beschikbaar
C
beloofden de Europese landen geen oorlog te starten.
D
raakte de economie van Duitsland in een diepe crisis

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de dolkstootlegende?
A
Complottheorie dat Frankrijk de oorlog niet had verloren als ze door hadden gevochten
B
Complottheorie dat de Duitse legerleiding ontvoerd was door de Fransen
C
Complottheorie dat de Duitse ministers de vrede sloten zonder overleg met de legerleiding
D
Complottheorie dat de Duitse legerleiding de vrede had getekend zonder overleg met de Duitse Keizer

Slide 31 - Quizvraag

Opkomst fascisme Italië
  • Italië had het zwaar na de oorlog.
  •  Meegevochten aan de kant van de geallieerden en hoopten daarvoor extra grondgebied te krijgen: gebeurde niet.
  • Economisch ging het slecht.
  • Veel gewapende opstanden.
  • Weinig vertrouwen in de democratie.
  • Roep op een sterke leider.

Slide 32 - Tekstslide

Fascisme
  • Fascisme is een politieke stroming, 
  • Wordt ook wel extreem-rechts genoemd.
  • De naam komt van het voorwerp dat je hier ziet: een fasces.
  • Dit voorwerp, een bijl met takken, stond symbool voor de macht van bestuurders in het Romeinse Rijk.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Benito Mussolini
  • Leider, of 'Il Duce',  van Italië (1922-1943)
  • Oprichter van de Fasci di Combattimento (Zwarthemden, knokploegen)
  • Na de Eerste Wereldoorlog en de Vrede van Versailles was er veel onvrede, en dat kwam door de onderhandelingen van de 'slechte' Italiaanse regering.

Slide 35 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (1)
  • Fascisme is overal tegen: vooral dingen die vreemd zijn en andere culturen
  • Fascisme is anti-democratisch: het volk hoeft niet mee te praten. Er is één leider.
  • Sterk nationalisme: ieder moet zich inzetten voor zijn land. 

Slide 36 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (2)
  • Fascisme is tegen persoonlijke vrijheid. Persoonlijke vrijheid ondermijnd de gehoorzaamheid van de leider.


Slide 37 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (3)
  • Fascisme gaat uit van ongelijkheid tussen mensen: de hoogontwikkelden moeten de laagontwikkelden leiden. (Het recht van de sterkste: Sociaal-Darwinisme)


Slide 38 - Tekstslide

Kenmerken van fascisme (4)
  • Niet denken maar doen. Gevoel is belangrijker dan denken.

  • Militarisme: geweld is goed: geen woorden maar daden

  • De vrouw is ondergeschikt: haar taak is het krijgen van kinderen.

Slide 39 - Tekstslide

  • In 1922 werd Mussolini leider van de Italiaanse regering.
  • Langzaam trok hij meer macht naar zich toe. 
  • Vanaf 1925 was hij feitelijk dictator. 
  • Hij verbood alle politieke partijen behalve de fascistische en maakte een eind aan de parlementsverkiezingen in Italië.

Slide 40 - Tekstslide

Nederland tijdens WOI
  • Nederland had zich niet aangesloten bij  een bondgenootschap = Nederland bleef neutraal tijdens WOI
  • Reden 1: Nederland had een klein leger en was afhankelijk van handel met buurlanden
  • Reden 2: Nederland was bang anders kolonie Nederlands-Indië te verliezen
  • Door de verschrikkingen in de rest van Europa waren veel Nederlanders ook tegen oorlog en militarisme. 

Slide 41 - Tekstslide

Kies de kenmerken van het fascisme
FASCISME
Democratie
Een sterke en machtige leider
Het toepassen van geweld
Gelijkheid
Persvrijheid
Censuur
Totalitair

Slide 42 - Sleepvraag

Waar
Niet
waar
Het fascisme was tegen het communisme.
Veel fascisten waren veteranen uit de Eerste Wereldoorlog.
Mussolini werd de nieuwe koning van Italië.
Mussolini liet zich 'il duce' noemen, dat betekent 'de leider'.
Fascisme is tegen de democratie.
Fascisme is tegen nationalisme.

Slide 43 - Sleepvraag