In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Argumenteren (1)
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan onderscheid maken tussen een standpunt en een argument
Ik kan feitelijke en waarderende argumenten onderscheiden
Ik kan een argumentatie weergeven in een blokjesschema
Slide 2 - Tekstslide
Maak opdracht 3 op blz. 18
Deze opdracht gaat om het herkennen van standpunt en argument
Slide 3 - Tekstslide
Opbouw argumentatie
Structuur:
Standpunt
Argument
want / omdat
dus / daarom
Slide 4 - Tekstslide
Soorten argumenten
Feitelijke argumenten
Dit zijn uitspraken waarvan de schrijver denkt dat ze waar zijn. Let op: een feitelijk argument (eigenlijk een soort leugen) hoeft niet waar te zijn. Ze zijn wel controleerbaar.
Naar mijn mening is Trump de populairste president ooit (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit (feitelijk argument - maar wel onwaar).
Slide 5 - Tekstslide
waarderende (niet-feitelijke) argumenten
Dit zijn uitspraken waarover je van mening kunt verschillen, voorbeelden van dergelijke argumenten zijn:
normen en waarden
vermoedens
geloof of overtuiging
Je kunt deze uitspraken dus niet controleren.
Slide 6 - Tekstslide
Feitelijk of waarderend? Ik ga liever niet mee naar Parijs, want er is veel criminaliteit.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 7 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend? Ik denk dat ik de toets heb gehaald, want ik heb mijn best gedaan.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 8 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend: Mobieltjes in de klas moeten verboden worden. Ze zijn irritant.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 9 - Quizvraag
Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument
Slide 10 - Tekstslide
Onderschikkende argumentatie
Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument. Dit heet onderschikkende argumentatie:
Slide 11 - Tekstslide
Nevenschikkende argumentatie
Slide 12 - Tekstslide
Argumentatie
De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt.
Wat is het standpunt?
Wat is het argument?
Wat is de structuur? Enkelvoudig, nevenschikkend, nevenschikkend + onderschikkend?
Slide 13 - Tekstslide
Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
Slide 14 - Quizvraag
A
Nevenschikkend (afhankelijk)
B
Nevenschikkend (onafhankelijk)
C
Enkelvoudig
D
Onderschikkend
Slide 15 - Quizvraag
A
Nevenschikkend (afhankelijk)
B
Nevenschikkend (onafhankelijk)
C
Enkelvoudig
D
Onderschikkend
Slide 16 - Quizvraag
Maak nu de opdrachten voor de volgende les:
Opdrachten 1, 2, 3 blz. 22
Slide 17 - Tekstslide
We bespreken opdracht 3 p. 22
en maken vraag 4
Hoe kun je het standpunt aanvallen en een tegenargument geven.
Slide 18 - Tekstslide
Maak opdracht 5, p. 22, 23
Slide 19 - Tekstslide
Huiswerk
Alle opgaven van les 3 en 4 staan netjes in je map
Ook de opdrachten die we klassikaal hebben behandeld.