Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Mens & Maatschappij
SO 3.3 & 3.4
Slide 1 - Tekstslide
Paragraaf 3.3
Slide 2 - Tekstslide
Open vragen
Slide 3 - Tekstslide
Zet deze wereldreligies in de goede volgorde. Begin met de religie die in het grootste gebied aanhangers heeft. Eindig met de religie met het kleinste verspreidingsgebied. Noteer alleen de letters.
A christendom B hindoeïsme C islam D jodendom
Slide 4 - Open vraag
Het shintoïsme is een oude religie met meer dan 100 miljoen aanhangers in Japan. Het jodendom heeft ongeveer 14 miljoen aanhangers. Waarom noemen we het jodendom een wereldreligie en het shintoïsme niet?
Slide 5 - Open vraag
Leg uit hoe scheiding van kerk en staat bij kan dragen aan vrijheid van godsdienst.
Slide 6 - Open vraag
Meerkeuze vragen
Slide 7 - Tekstslide
Welke bewering is waar?
A
Een levensbeschouwing is hetzelfde als een geloof.
B
Openbare scholen doen niet aan feestdagen.
C
Openbare scholen hebben geen levensbeschouwing.
D
Veel leerstof is op elk soort school hetzelfde.
Slide 8 - Quizvraag
In Italië is al eeuwenlang bijna de hele bevolking katholiek. Wat kun je daaruit afleiden?
A
De religie heeft in Italië veel invloed op de cultuur.
B
Er zijn veel gebouwen die bij deze religie horen.
C
In Italië is geen scheiding van kerk en staat.
D
Italië heeft geen vrijheid van godsdienst.
Slide 9 - Quizvraag
Veel mensen vinden het boeddhisme eigenlijk geen godsdienst. Wat is daarvoor een argument?
A
Het boeddhisme heeft maar weinig aanhangers.
B
Het boeddhisme bestaat nog maar kort.
C
In het boeddhisme zijn goden niet zo belangrijk.
D
De aanhangers van het boeddhisme wonen in een klein gebied.
Slide 10 - Quizvraag
Bekijk bron 2. Bij welke wereldgodsdienst hoort deze gebedsdienst?
A
boeddhisme
B
christendom
C
hindoeïsme
D
islam
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een godsdienst met meerdere goden?
A
boeddhisme
B
christendom
C
islam
D
jodendom
Slide 12 - Quizvraag
Het christendom is vanuit Europa over de hele wereld verspreid. Hoe kon dat gebeuren?
A
Christelijke landen gaven geld aan andere landen als die christelijk werden.
B
Christenen hebben veel gebieden veroverd en christelijk gemaakt.
C
Christenen kregen vroeger veel meer kinderen dan mensen met andere religies.
D
Veel mensen over de hele wereld hebben uit zichzelf zich tot het christendom bekeerd.
Slide 13 - Quizvraag
Paragraaf 3.4
Slide 14 - Tekstslide
Open vragen
Slide 15 - Tekstslide
Lees bron 2 en dit feit: ‘Celstraffen werken beter dan taakstraffen.’ Kun je dit feit uit deze bron halen? Leg je antwoord uit.
Slide 16 - Open vraag
‘Voetbalsupporters zijn gewelddadig.’ Leg uit waarom dit een vooroordeel is.
Slide 17 - Open vraag
Sleepvragen
Slide 18 - Tekstslide
Argument
Feit
Standpunt
Respect
Vooroordeel
een mening die niet op feiten gebaseerd is
eerbied en waardering
iets dat je kunt bewijzen of controleren
wat je ergens van vindt
uitleg waarom je een bepaalde mening hebt
Slide 19 - Sleepvraag
Meerkeuze vragen
Slide 20 - Tekstslide
Wat is de beste omschrijving van het begrip cultuur?
A
de feiten en meningen van mensen
B
de symbolen, rituelen en helden van mensen
C
de taal, het geloof, gewoonten en gebruiksvoorwerpen van mensen
D
de waarden en normen van mensen
Slide 21 - Quizvraag
Wat hoort bij de Nederlandse cultuur?
A
haring eten
B
het hindoeïsme
C
sushi eten
D
salsamuziek
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van symbool?
A
beschuit met muisjes eten als er een kind geboren is
B
de Nederlandse leeuw
C
een rommelmarkt met Koningsdag
D
Willem van Oranje
Slide 23 - Quizvraag
Aan een norm kun je je wel of niet houden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 24 - Quizvraag
Waarden zijn dingen die mensen belangrijk vinden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Bekijk bron 1. Waarover gaat deze poster?
A
over een feit
B
over een mening
Slide 26 - Quizvraag
Het jodendom, het christendom en de islam hebben belangrijke geboden, zoals: je mag niet stelen, je mag niet doden en je mag maar één god aanbidden. Wat zijn deze geboden?
A
Het zijn alle drie normen.
B
Het zijn alle drie waarden.
C
Het zijn geen normen en geen waarden.
D
Sommige zijn normen, andere zijn waarden.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een feit?
A
Een goed milieu is belangrijker dan de economie.
B
Het gemiddelde inkomen in Nederland is hoger dan in Frankrijk.
C
Het is gezelliger om met een grote groep mensen iets te doen.