Herhaling verleden tijd + tegenwoordige tijd

Herhaling verleden tijd + tegenwoordige tijd
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling verleden tijd + tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat de stam van een werkwoord is. 
2. Ik schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
3. Ik schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
Wat is de tegenwoordige tijd en wat is de verleden tijd?

Slide 3 - Tekstslide

1. de tegenwoordige tijd (TT)
Maak de stam van het hele werkwoord:
Stam = hele werkwoord -en 
> luisteren -en= luister

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf de stam:
gapen

Slide 5 - Open vraag

Schrijf de stam:
liggen

Slide 6 - Open vraag

Schrijf de stam:
verhuizen

Slide 7 - Open vraag

1. de tegenwoordige tijd (TT)
luisteren
ik
stam
luister
jij
stam +t
luistert
hij/zij
stam +t
luistert
wij
hele werkwoord
luisteren
jullie
hele werkwoord
luisteren
zij 
hele werkwoord
luisteren

Slide 8 - Tekstslide

2. de verleden tijd (VT)
Hoe maak je de verleden tijd?

Slide 9 - Tekstslide

2. de verleden tijd (VT)
Hoe maak je de verleden tijd?

Enkelvoud
stam + de
stam + te
jij opende
jij poepte
meervoud
stam + den
stam + ten
wij openden
jullie plasten 

Slide 10 - Tekstslide

2. de verleden tijd (VT)
Wanneer schrijf je +de/den of +te/ten?

Kijk naar de laatste letter van de stam. 
Staat die in: SoFT-KetCHuP? Dan te/ten

Nee? dan de/den 


Slide 11 - Tekstslide

wandelen (VT)
wij

Slide 12 - Open vraag

borrelen (VT)
Ik ...

Slide 13 - Open vraag

pesten (VT)
de kinderen ...

Slide 14 - Open vraag

vissen (VT)
Hij ...

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de online oefeningen:

Klaar? Controleer de antwoorden van les 7 en 8. Maak les 5 en 6. 

Slide 16 - Tekstslide