HNE Duits H3 Kap2, S2 (4e naamval herhalen) / ontleden
1 / 35
Lesduur is: 60 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wat weet je nog van de 4e naamval?
Slide 5 - Woordweb
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De hond eet een bot.
De hond eet een bot.
A
de hond
B
eet
C
een bot
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Mijn tante heeft twee zussen.
Mijn tante heeft twee zussen.
A
mijn tante
B
twee zussen
C
heeft
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Vater findet das Brötchen lecker.
Mein Vater findet das Brötchen lecker.
A
mein Vater
B
findet
C
das Brötchen
D
lecker
Slide 10 - Quizvraag
Wir lieben die Katzen sehr.
Wat is "die Katzen" in deze zin.
Wat is "die Katzen" in deze zin.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Meine Freundin hat das Buch gelesen.
Meine Freundin hat das Buch gelesen.
A
meine Freundin
B
hat gelesen
C
das Buch
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Der Arzt operiert mich.
Der Arzt operiert mich.
Slide 13 - Open vraag
Slide 14 - Tekstslide
du
ich
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
dich
mich
ihn
es
sie
uns
sie/Sie
euch
Slide 15 - Sleepvraag
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?
Slide 18 - Sleepvraag
Vervang het onderwerp met het pers. vnw in de 1e naamval:
Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.
Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.
A
er
B
sie
C
es
Slide 19 - Quizvraag
vertaal het pers. voornaamwoord
in de 4e naamval:
jij =
in de 4e naamval:
jij =
Slide 20 - Open vraag
............... (ik) komme um 12 Uhr.
Slide 21 - Open vraag
Ich sehe ....... jeden Tag.
A
er
B
ihn
Slide 22 - Quizvraag
Zij willen ons zien.
Sie möchten ... sehen
Sie möchten ... sehen
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Tekstslide
D
O
F
E
G
U
B
zonder / ohne
door / durch
voor / für
tegen / gegen
om / um
tot / bis
langs / entlang
ernaast / daneben
onder / unter
dankzij / dank
Slide 25 - Sleepvraag
Slide 26 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'durch ihn' in het Nederlands?
Wat betekent 'durch ihn' in het Nederlands?
A
door hem
B
door haar
C
door ons
D
door jullie
Slide 27 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in
Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihn
C
ihm
Slide 28 - Quizvraag
Kies het juiste persoonlijk vnw:
Warum hat ___ mich nicht eingeladen.
Warum hat ___ mich nicht eingeladen.
A
er
B
ihn
Slide 29 - Quizvraag
(hij/hem)
Mario kommt. Patrick spielt heute Tennis gegen .......
Mario kommt. Patrick spielt heute Tennis gegen .......
Slide 30 - Open vraag
(u)
Das Sportprogrammheft ist für .......
Das Sportprogrammheft ist für .......
Slide 31 - Open vraag
Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat is 'om jullie' in het Duits?
Wat is 'om jullie' in het Duits?
A
für dich
B
um euch
C
ohne mich
D
ohne ihn
Slide 32 - Quizvraag
Wanneer krijg je de 4e naamval in het Duits?
Er zijn twee mogelijkheden..........
Er zijn twee mogelijkheden..........
