economisch rekenen

economisch rekenen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

economisch rekenen

Slide 1 - Tekstslide

Van week naar maand en andersom
Week
Jaar
Maand
X 52
: 52
X 12
: 12

Slide 2 - Tekstslide

Rekenen: Ik kan bedragen omrekenen van week, naar maand, naar jaar en omgekeerd.


  • Je krijgt € 5 zakgeld per week
  • Hoeveel krijg je dan per maand (reken maar even uit...)

Slide 3 - Tekstslide

Nieuw saldo berekenen
Oude saldo
+ ontvangsten
- uitgaven
___________  =
Nieuw saldo 

Slide 4 - Tekstslide

Op je bankrekening staat 230 euro.
Je krijgt 12 euro voor oppassen op woensdag en koopt wat lekkers voor al je vrienden op donderdag. Vrijdag heb je nog 212 euro op je bankrekening staan. Reken uit hoeveel je hebt uitgegeven via je bankrekening.

Slide 5 - Tekstslide

Kredietkosten
Maandtermijn: bestaat bijvoorbeeld uit aflossing en rente.
  • Kredietkosten: Alles wat je meer hebt betaald dan het bedrag wat je geleend hebt.

  • (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld:
Je leent €5.500 en betaalt terug in maandelijkse termijnen van €175,50. De looptijd is 3 jaar.
Wat zijn de kredietkosten?

Slide 7 - Open vraag

Geld reserveren
- In de toekomst een grote uitgave wilt doen
- Incidentele uitgaven

- Ook hier kan je berekenen hoeveel je moet reserveren

-Formule: 
(toekomstige aanschafwaarde - restwaarde) : aantal maanden =

Slide 8 - Tekstslide

Vakantie naar Londen kost €700. Hier wil ik 4 maanden voor sparen. Ik heb al €250 gespaard. Wat moet ik per maand reserveren?

Slide 9 - Woordweb

Kostprijs per product

Slide 10 - Tekstslide

Evenwichtshoeveelheid/ evenwichtsprijs (GL)
  1. Wat is de evenwichtshoeveelheid?
  2. = 50
  3. Wat is de evenwichtsprijs?
  4. €525

Slide 11 - Tekstslide

0

Slide 12 - Video

Rekenopgave:

Van een winkel zijn over 2018 de volgende gegevens bekend:

- Afzet 3000 stuks
- Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
- Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
- Loonkosten € 30.000,-
- Overige kosten € 25.000,-


          Bereken de BRUTOWINST en de NETTOWINST.







Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking:

Omzet                 

Inkoopwaarde 

---------------- -                                                                            

BRUTOWINST                                                   

Bedrijfskosten 

---------------- -                                                                                 

NETTOWINST                                                     

Slide 14 - Tekstslide

Uitwerking

Omzet                  =  3000 x 75,-                    =  € 225.000,- 

Inkoopwaarde  =  3000 x 35,-                   =  €  105.000,-    

                                                                                  ------------- -

BRUTOWINST                                                    =  € 120.000,- 


Slide 15 - Tekstslide

Uitwerking

Omzet                  =  3000 x 75,-                    =  € 225.000,- 

Inkoopwaarde  =  3000 x 35,-                   =  €  105.000,-    

                                                                                  ------------- -

BRUTOWINST                                                    =  € 120.000,- 

Bedrijfskosten  =  30.000,- + 25.000,-   =  €   55.000,-     

                                                                                  -------------- -

NETTOWINST                                                    =   €   65.000,-

Slide 16 - Tekstslide

Consumentenprijs berekenen

Slide 17 - Tekstslide

De inkoopprijs is € 48,09
de brutowinst is 67,60
de btw is 21% bereken de consumentenprijs

Slide 18 - Open vraag

Arbeidsproductiviteit
Vet gaaf woord voor galgje

Wat een persoon kan produceren in een bepaalde tijd

Formule voor arbeidsproductiviteit
Productie : gewerkte tijd = arbeidsproductiviteit

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
Productie per werknemer in een bepaalde tijd
B
Hoeveel de arbeider werkt.

Slide 20 - Quizvraag



Nationaal inkomen : aantal inwoners
Inkomen per hoofd van de bevolking berekenen

Slide 21 - Tekstslide

Nederland heeft een nationaal inkomen van ​
€ 680 miljard en 16,9 miljoen inwoners.

Wat is het inkomen per hoofd van Nederland?

Slide 22 - Open vraag

Kenmerken ontwikkelingslanden

  1. Laag inkomen per hoofd van de bevolking
  2. Ongelijke inkomensverdeling
  3. Hoge werkloosheid
  4. Ondervoeding
  5. Snelle bevolkingsgroei
  6. Analfabetisme
  7. Beperkte technische ontwikkeling
  8. Eenzijdige economische structuur
Nationaal inkomen is vaak afhankelijk van één sector
Wat zijn oorzaken en gevolgen?

Slide 23 - Tekstslide