5.2 aardgas verbranden

5.2 aardgas verbranden
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5.2 aardgas verbranden

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van de les...

1. Weet je wat een warmtewisselaar is en hoe die werkt.
2. Weet je welke verbrandingsgassen ontstaan bij de verbranding van aardgas.
3. Weet je wat het verschil is tussen een volledige en een onvolledige verbranding. 
4. Weet je wat een koolstofmono-oxide vergiftiging is. 

Slide 2 - Tekstslide



Waar ging
de vorige les
ook alweer over?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is geen warmtebron
A
een cv ketel
B
een laptop
C
een strijkijzer
D
een oven

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je de energie in een brandstof
A
chemische energie
B
verbrandingsenergie
C
warmte
D
brandstofenergie

Slide 5 - Quizvraag

Welk apparaat zet elektrische energie om in warmte?
A
een houtkachel
B
een gasfornuis
C
een broodrooster

Slide 6 - Quizvraag

Hoe wordt jullie huis verwarmt?

Slide 7 - Open vraag







Aardgas verbranden

Als je aardgas verbrand heb je zuurstof nodig...
Bij de verbranding komen koolstofdioxide, waterdamp en warmte vrij. 

Slide 8 - Tekstslide

Aantekening.
De gassen die vrijkomen bij een verbranding noem je verbrandingsgassen. 

Bij iedere verbranding heb je zuurstof nodig.

De verbrandingsgassen van aardgas zijn koolstofdioxide en waterdamp

Slide 9 - Tekstslide

CV installatie
1. In de CVketel worden gassen verbrand.
2. De hete gassen stromen langs de warmtewisselaar, daardoor wordt het water in de warmtewisselaar warm. 
3. de pomp pompt het warme water door de radiatoren.
4. De warme radiatoren geven hun warmte af aan de ruimtes. 

Slide 10 - Tekstslide

Aantekening

Een warmtewisselaar brengt warmte over van het ene onderdeel naar het andere onderdeel.

Slide 11 - Tekstslide

Voll
Volledige verbranding
Onvolledige verbranding
Bij een onvolledige verbranding
is er te weinig zuurstof.

Slide 12 - Tekstslide

Koolmonoxide vergiftiging

Slide 13 - Tekstslide

aantekening

Bij een onvolledige verbranding is er te weinig zuurstof. 

Er ontstaat koolstofmono-oxide en roet.

Koolmono-oxide ruik je niet en is heel gevaarlijk. 
 

Slide 14 - Tekstslide

Welke twee gassen ontstaan bij de volledige verbranding van aardgas
A
zuurstof en koolstofdioxide
B
zuurstof en waterdamp
C
koolstofdioxide en stikstof
D
koolstofdioxide en waterdamp

Slide 15 - Quizvraag

Welke stof is nodig voor de verbranding van aardgas?
A
waterdamp
B
koolstofdioxide
C
zuurstof
D
stikstof

Slide 16 - Quizvraag

Hoe wordt het water in de warmtewisselaar verwarmd?
A
met elektriciteit
B
door verbranding van aardgas
C
door verbranding van kolen

Slide 17 - Quizvraag

Welke kleur heeft de vlam bij een volledige verbranding
A
blauw
B
geel

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het gevaar van een onvolledige verbranding

Slide 19 - Open vraag

proef 2: Waterdamp aantonen

Doel:
Een brandend waxinelichtje produceert verschillende stoffen. Bij deze proef kom je één van die stoffen op het spoor.

Slide 20 - Tekstslide

Voor dat je met de proef begint.

1. Trek een labjas aan.
2. Zet een veiligheidsbril op.
3. Pak een waxinelichtje en een bekerglas van 250 ml

Slide 21 - Tekstslide

– Steek het waxinelichtje aan.
– Zet het bekerglas over het lichtje heen.
Wat gebeurt er aan de binnenkant van het bekerglas?

Slide 22 - Open vraag

Welke stof zit er aan de binnenkant van het bekerglas.
A
zuurstof
B
kaarsvet
C
koolstofdioxide
D
waterdamp

Slide 23 - Quizvraag

Waar komt de stof aan de binnenkant van het bekerglas vandaan.
A
die stof zat al in het bekerglas
B
die stof komt uit de lucht
C
die stof ontstaat tijdens het branden
D
die stof komt uit de waxine

Slide 24 - Quizvraag

Hoe komt het dat het waxinelichtje al snel uitgaat?

Slide 25 - Open vraag

Opruimen

1. Hang de labjas aan de kapstok.
2. Doe de veiligheidsbril in de daarvoor bestemde bak.
3. Leg het waxinelichtje, het bekerglas en de lucifers achter op tafel in de daarvoor bestemde bakken. 


Slide 26 - Tekstslide

Doen:


Maak vraag 18 t/m 34 van paragraaf 5.2
werkboek B

Slide 27 - Tekstslide