3.3 welvaart

3.3 de jaren 20
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.3 de jaren 20

Slide 1 - Tekstslide

aan het eind van de les:
  • kun je verklaren waarom de economie welvarend was in de jaren 20, maar in de jaren 30 een crisis ontstond
  • weet je wat een ideologie is en ken je de belangrijkste kenmerken van Fascisme in  Italië en Nationaalsocialisme in Duitsland

Slide 2 - Tekstslide


Return to normalcy


  • Nieuwe president, Harding, wil terug naar de 'normale' situatie vóór de oorlog
  • Met de belofte "Return to normalcy" was hij in 1920 gekozen
  • Einde aan inmening van de economie door de overheid, zoals tijdens de oorlog
  • Isolationisme: afzijdig blijven bij conflicten in het buitenland

Slide 3 - Tekstslide


Fabulous, gay and 
roaring twenties



  • Eerste deel van de jaren '20 sterke economische groei in de VS
  • The age of prosperity (Tijdperk van welvaart)
  • Vernieuwingen op sociaal, economisch en cultureel gebied
  • Daarnaast ook een sterk behoudende (conservatieve) stroming

Slide 4 - Tekstslide


Consumptiemaatschappij


  • Toename van consumptie-artikelen, zoals de auto
  • 'Status' door bezit en kopen van steeds weer nieuwe spullen.
  • Meer welvaart en daardoor ook vrije tijd
  • Andere invulling van vrije tijd: bioscoop, (jazz-)muziek

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een consumptiemaatschappij?
A
Maatschappij waarin mensen spullen kunnen kopen voor een aangenaam leven
B
Maatschappij van liefdadigheid
C
Maatschappij waarin niet geleend mag worden
D
Simpelweg de jaren '20

Slide 6 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de consumptiemaatschappij?
A
Op vakantie gaan
B
Een auto
C
Een huis
D
Een televisie

Slide 7 - Quizvraag


Een zeepbel


  • Gouden toekomst voor alle Amerikanen blijkt een illusie
  • Overproductie in de landbouwsector (mechanisatie)
  • Veel kopen op afbetaling, waardoor er veel schulden waren
  • Sterk vertrouwen in aandelen, vaak gekocht met geleend geld

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een aandeel?
A
een stukje van een bedrijf waarmee je winst kan maken
B
een markt waar je stukjes van bedrijven kan kopen
C
een cryptomunt waarmee je in de digitale wereld kan betalen
D
een stukje van iets

Slide 9 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met:
Krediet
A
Dat je neutraal bent
B
Dat er aan twee kanten wordt gevochten
C
Een lening
D
Een televisie omroep

Slide 10 - Quizvraag


Drooglegging (1920-1933)


  • Vooral platteland zet zich af tegen de 'moderne, stadse dingen'.
  • Regering komt met de Drooglegging (Prohibition,1920-1933)
  • Productie, verkoop en handel in alcohol verboden
  • Voorkomen criminaliteit; het tegendeel bleek echter waar: personen als Al Capone verdienen goed geld aan de illegale handel in drank.

Slide 11 - Tekstslide

Drooglegging en groei criminaliteit
  • Beleid faalt en criminaliteit stijgt enorm!
  • Al Capone
  • gepakt wegens belastingfraude

Slide 12 - Tekstslide

Italië na de Eerste Wereldoorlog

  • Vocht mee aan de kant van de Geallieerden 
  • Hoera gewonnen! -> vredesonderhandelingen
  • Italië wil gebiedsuitbreiding, maar kreeg te weinig.

Slide 13 - Tekstslide

Onvrede in Italië over
  • Onderhandelingen van de 'slechte' Italiaanse regering.
  • Angst voor een communistische revolutie 
  • Werkloosheid (ook onder oorlogsveteranen)




Slide 14 - Tekstslide

Benito Mussolini
  • oorlogsveteraan 
  • oprichter  Nationale Fascistische Partij
  • herstel Romeinse Rijk: heersen over de Middellandse zee

Slide 15 - Tekstslide

Hoe komt Mussolini aan de macht?

1922:  Mars naar Rome. 

Mussolini marcheert met zijn knokploegen door Rome. 

--> De Italiaanse koning wordt bang en maakt Mussolini  minister-president.


1924: De koning wordt afgezet en Mussolini  wordt de alleenheerser (dictator) van Italië.  Il Duce

Slide 16 - Tekstslide

Waar was Mussolini de leider van?
A
Italiaanse fascisten
B
Franse fascisten
C
Duitse nationaalsocialisten
D
Oostenrijkse nationaalsocialisten

Slide 17 - Quizvraag

Totalitaire staat
  • Leven van burgers in alle aspecten beheersen
  • De staat is het belangrijkst, iedereen moest meewerken
  • Geen individuele vrijheid (tegenstanders werden uitgeschakeld)
  • Volk werd geïndoctrineerd met propaganda


systematisch opdringen van ideëen 
verspreiden van ideëen / politieke reclame

Slide 18 - Tekstslide

Hoe kwam de Mussolini aan de macht?
A
De Italiaanse koning maakte hem minister-president na de 'Mars naar Rome
B
Mussolini werd gekozen als minister-president in verkiezingen.
C
Mussolini pleegde een staatsgreep en nam de macht over.
D
Mussolini was familie van de koning en volgde de hem op toen hij stierf.

Slide 19 - Quizvraag

Mussolini wilde....
A
Vreedzaam met andere landen samenleven.
B
De hele wereld veroveren.
C
Een sterk rijk veroveren rond de Middellandse Zee, zoals de Romeinen hadden gehad.
D
Samen met Duitsland Europa veroveren.

Slide 20 - Quizvraag

Fascisme past bij ..
A
extreem links
B
midden
C
extreem rechts
D
geen van deze

Slide 21 - Quizvraag

Kenmerken van fascisme 
  • Antidemocratisch 

  • Anticommunistisch

  • één leider 

  • Militaristisch 

  • nationalistisch

  • geweld/terreur

Slide 22 - Tekstslide

Wat hoort niet bij het fascisme?
A
extreem nationalistisch
B
gewelddadig
C
democratisch
D
dictator

Slide 23 - Quizvraag

fascisme is ...
A
politieke beweging die gelooft in militarisme, nationalisme en antidemocratie
B
politieke beweging die gelooft in gelijkheid en militairisme
C
politieke beweging die gelooft in antisemitisme
D
politieke beweging die gelooft in gelijkheid en antidemocratie

Slide 24 - Quizvraag