V3 U5 y U6
1 / 24
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden die het lijdend voorwerp kunnen vervangen?
Slide 2 - Woordweb
Het persoonlijk voornaamwoord komt ALTIJD ACHTER het vervoegde werkwoord.
A
FOUT
B
GOED
Slide 3 - Quizvraag
Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamword:
Sara lava los platos.
Sara lava los platos.
A
Sara la lava
B
Sara lo lava
C
Sara las lava
D
Sara los lava
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van de indefinido?
A
trabajo
B
he trabajado
C
trabajó
D
estoy trabajando
Slide 5 - Quizvraag
De yo-vorm van de presente bij conocer is regelmatig
A
GOED
B
FOUT
Slide 6 - Quizvraag
¿Qué significa?
conocer
conocer
A
doen
B
kennen
C
koken
D
uitgaan
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de tú-vorm van 'pedir'?
A
pedimos
B
pedis
C
pide
D
pides
Slide 8 - Quizvraag
kies de juiste vervoeging:
Yo __________ (traer) la comida
Yo __________ (traer) la comida
A
traigo
B
trao
C
traes
Slide 9 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van 'pedir' in bij de volgende zin:
Nosotras __________ las patatas fritas y coca cola.
Nosotras __________ las patatas fritas y coca cola.
A
piden
B
pide
C
pedimos
D
pedís
Slide 10 - Quizvraag
kies de juiste vervoeging
(yo) conocer
(yo) conocer
A
conoco
B
conoce
C
conozco
D
conoces
Slide 11 - Quizvraag
Zet in het meervoud:
Aquel hombre tiene los ojos azules.
Aquel hombre tiene los ojos azules.
Slide 12 - Open vraag
Wat is de indefinido?
A
De verleden tijd
B
De toekomende tijd
C
De tegenwoordige tijd
D
Het zelfstandig naamwoord
Slide 13 - Quizvraag
Wat zijn de uitgangen van de indefinido van de werkwoorden op:
-AR?
Slide 14 - Open vraag
Indefinido:
"je ging"
"je ging"
A
fui
B
fueron
C
fuiste
D
fue
Slide 15 - Quizvraag
De werkwoorden ser en ir worden in de indefinido op dezelfde manier vervoegd.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Vervoeg de werkwoorden ser/ir
Slide 17 - Open vraag
¿Qué hemos hecho hoy?
Escribe un verbo que hayas aprendido en el pretérito indefinido
con los pronombres: yo, tú, él, ella, usted.
Escribe un verbo que hayas aprendido en el pretérito indefinido
con los pronombres: yo, tú, él, ella, usted.
Slide 18 - Woordweb
Indefinido - hij at =
A
comí
B
come
C
comió
D
ha comido
Slide 19 - Quizvraag
Indefinido
Welke vorm hoort niet bij de indefinido?
Welke vorm hoort niet bij de indefinido?
A
iba
B
vi
C
pagué
D
fue
Slide 20 - Quizvraag
Indefinido
Welke vorm hoort niet bij de indefinido?
Welke vorm hoort niet bij de indefinido?
A
comiste
B
había
C
vivieron
D
vivisteis
Slide 21 - Quizvraag
¿.... es capital de Argentina?
A
cuál
B
cuáles
Slide 22 - Quizvraag
¿.... son tus libros?
A
cuál
B
cuáles
Slide 23 - Quizvraag
¿___ es su bicicleta? ¿este?
A
Cuáles
B
Cuál
