GR 6.1 - Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Grammatica woordsoorten
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lidwoord en zelfstandig naamwoord
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de kenmerken en functies van lidwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden zijn; 
- hoe je lidwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden kunt benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Zelfstandige naamwoorden hebben vaak betrekking op mensen, dieren of dingen. 

Zelfstandige naamwoorden geven concrete (dingen die je kunt zien en aanraken) of abstracte (dingen die je niet kunt zien of aanraken) zaken weer. 

Slide 3 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Een bijzondere vorm van het zelfstandige naamwoord is de eigennaam.

Meestal kun je voor een zelfstandig naamwoord een lidwoord zetten; 
Van een zelfstandig naamwoord kun je meestal een meervoud en een verkleinwoord maken;
Sommige zelfstandige naamwoorden zien eruit als het hele werkwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

Lidwoord
De woorden de, het en een zijn lidwoorden. 

De en het noemen we bepaalde lidwoorden; een is het onbepaalde lidwoord. 

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag
Werk nu in alle rust aan opdracht 1 tot en met 4 op pagina 27. 
We kijken deze opdrachten nog gedurende deze les na. 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 1
a huisartsen, tijd, kennis, gevaren, antidepressiva

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 1
a huisartsen, tijd, kennis, gevaren, antidepressiva
b directeur, Wim van As, viskraam, Albert Cuyp, miljoenenbedrijf

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1
a huisartsen, tijd, kennis, gevaren, antidepressiva
b directeur, Wim van As, viskraam, Albert Cuyp, miljoenenbedrijf
c Nederlander, Frans Duijts, Engels

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1
a huisartsen, tijd, kennis, gevaren, antidepressiva
b directeur, Wim van As, viskraam, Albert Cuyp, miljoenenbedrijf
c Nederlander, Frans Duijts, Engels
d onderzoek, lachen, werkvloer, koffie

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1
a huisartsen, tijd, kennis, gevaren, antidepressiva
b directeur, Wim van As, viskraam, Albert Cuyp, miljoenenbedrijf
c Nederlander, Frans Duijts, Engels
d onderzoek, lachen, werkvloer, koffie
e meestervervalser, Han van Meegeren, eeuw, schijnwerpers, bioscoopfilm, Een echte Vermeer

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 1
a huisartsen, tijd, kennis, gevaren, antidepressiva
b directeur, Wim van As, viskraam, Albert Cuyp, miljoenenbedrijf
c Nederlander, Frans Duijts, Engels
d onderzoek, lachen, werkvloer, koffie
e meestervervalser, Han van Meegeren, eeuw, schijnwerpers, bioscoopfilm, Een echte Vermeer
f Nederland, opheldering, China, proces, Peking, expat

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2
a de (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald)

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 2
a de (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald)
b de (bepaald), het (bepaald)

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2
a de (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald)
b de (bepaald), het (bepaald)
c het (bepaald), een (onbepaald), een (onbepaald)

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 2
a de (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald)
b de (bepaald), het (bepaald)
c het (bepaald), een (onbepaald), een (onbepaald)
d een (onbepaald), een (onbepaald),de (bepaald)

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 2
a de (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald)
b de (bepaald), het (bepaald)
c het (bepaald), een (onbepaald), een (onbepaald)
d een (onbepaald), een (onbepaald),de (bepaald)
e het (bepaald), de (bepaald), een (onbepaald)

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 2
a de (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald)
b de (bepaald), het (bepaald)
c het (bepaald), een (onbepaald), een (onbepaald)
d een (onbepaald), een (onbepaald),de (bepaald)
e het (bepaald), de (bepaald), een (onbepaald)
f het (bepaald), een (onbepaald), de (bepaald), een (onbepaald)

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 3
a In zin a is het woord ‘ploeteren’ een werkwoord:de deelnemers zijn aan het ploeteren. In zin b is het woord een zelfstandig naamwoord. Het is wel afgeleid van het werkwoord, maar wordt hier gebruikt als concept/abstracte zaak.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 4
a Nee, want lidwoorden komen nooit zelfstandig voor. Een lidwoord gaat altijd samen met een zelfstandig naamwoord en dat is hier niet het geval.
b ‘Het’ betekent in deze zin niets.
c Hier verwijst het woord ‘het’ naar iets buiten de context van de zin.

Slide 20 - Tekstslide