04. 3B2.4 / 3KT2.1 Geld telt (21-10-24)

H2 Geldzaken
B) Paragraaf 4: Geld telt
KGT) Paragraaf 1: Geld telt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

H2 Geldzaken
B) Paragraaf 4: Geld telt
KGT) Paragraaf 1: Geld telt
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk
Hoofdstuk 2 
  • B) Paragraaf 4: Geld telt
  • KGT) Paragraaf 1: Geld telt
B) Rekentrainer 2.4
Aan de slag
Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide


BK
Maken Hoofdstuk 2:
paragraaf 3
+
Rekentrainer
+
Leren Hoofdstuk 2:
paragraaf 3


KGT



Huiswerk 21 oktober

Slide 3 - Tekstslide

Doel
Theorie:
  • B) Ik kan de verschillende functies van geld uitleggen.
  • Ik geef voorbeelden van wat je allemaal kunt doen met geld.
  • Ik leg uit wat het verschil is tussen chartaal en giraal geld.

Rekenvaardigheden:
  • Ik reken met miljarden en miljoenen.
            

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Video

Directe & indirecte ruil

Slide 7 - Tekstslide

Twee soorten ruil
Directe ruil

Slide 8 - Tekstslide

Twee soorten ruil
Indirecte ruil

Slide 9 - Tekstslide

Directe en indirecte ruil

Goederen tegen goederen ruilen = directe ruil.


Geld tegen een product  'ruilen' = indirecte ruil.
Directe ruil

Slide 10 - Tekstslide

Geld functies
  1. Ruilmiddel:  iets kopen.                    
  2. Rekenmiddel:  vaststellen hoeveel iets waard is.                       
  3. Spaarmiddel: sparen voor iets wat je later wilt kopen.

Slide 11 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
  • moeilijk bij "ruil in natura".
  • Ruil in natura:
    Een goed of dienst ruilen tegen een ander goed en dienst.
  • Geld maakt arbeidsverdeling mogelijk.
  • Geld maakt dus mogelijk dat er verschillende beroepen zijn

Slide 12 - Tekstslide

Internationale arbeidsverdeling
Arbeidsverdeling is het verdelen van taken aan diegene die daar goed in is.

Wat zou dan internationale arbeidsverdeling zijn?

Wat zijn de voordelen van internationale arbeidsverdeling?
timer
3:00

Slide 13 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
Taken verdelen
Specialisatie 
is technische arbeidsverdeling

Maatschappelijke arbeidsverdeling --> productie verdelen over sectoren. 

Slide 14 - Tekstslide

Goederen & Diensten
Goederen
Diensten

Slide 15 - Tekstslide

Twee soorten geld
Chartaal geld
Giraal geld

Slide 16 - Tekstslide

Chartaal geld
Chartaal geld = contant geld
Bankbiljetten en Munten

  • Geld dat je kan aanraken
  • Vaak kleine bedragen
  • Kan vervalst worden

Slide 17 - Tekstslide

Indirecte ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is arbeidsverdeling
A
iedereen doet veel verschillende taken
B
de taken worden verdeeld over de mensen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 20 - Quizvraag

Wat is giraal geld?
A
geld op de bankrekening
B
al het munt geld
C
alle bankbiljetten
D
al het munt geld en bankbiljetten

Slide 21 - Quizvraag

Je hebt chartaal geld en giraal geld. Wat is chartaal geld?
A
Geld in je zak
B
Geld op je rekening

Slide 22 - Quizvraag

Rekenvaardigheden
B 2.4) miljarden en miljoenen
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet

Slide 23 - Tekstslide

Rekentrainer paragraaf 4
Miljarden en miljoenen.


1 duizend = 1.000
1 miljoen = 1.000.000 = 1.000 x duizend
1 miljard = 1.000.000.000 = 1.000 miljoen

Slide 24 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 



Slide 25 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard =         miljoen



Slide 26 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard =         miljoen



8,3 miljard=
8.300.000.000

Slide 27 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard = 8.300 miljoen



Slide 28 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld: 
Bereken in miljoenen. 
8,3 miljard + 30 miljoen = 

8,3 miljard = 8.300 miljoen

8.300 miljoen + 30 miljoen = 8.330 miljoen

Slide 29 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 


Slide 30 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen =      miljard


Slide 31 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen =      miljard


820 miljoen=
820.000.000

Slide 32 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen = 0,820 miljard


Slide 33 - Tekstslide

Rekenen met miljoenen en miljarden
Voorbeeld 2:
Bereken in miljarden.
4 miljard - 820 miljoen = 

820 miljoen = 0,820 miljard

4 miljard - 0,820 miljard = 3,18 miljard

Slide 34 - Tekstslide


BK
Maken Hoofdstuk 2:
paragraaf 1 tm 4
+
Leren Hoofdstuk 2:
paragraaf 1 tm 4


KGT
Maken Hoofdstuk 2:
paragraaf 1
+
Leren Hoofdstuk 2:
paragraaf 1


Huiswerk 22 oktober
6 november: Toets Hoofdstuk 2

Slide 35 - Tekstslide

Planning
12 november: 
17 december: 
28 januari: 
4 maart:
1 april:
20 mei:
24 juni:  
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 4
Kris (B)
Sven (T)

Slide 36 - Tekstslide

Vooruitblik

Slide 37 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 38 - Tekstslide