Grenzen en identiteit - 3 MAVO

Grenzen en identiteit
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Grenzen en identiteit

Slide 1 - Tekstslide

Welke uitleg hoort er bij
"Annexeren"
A
grens tussen gebieden met een eigen bestuur
B
grens die moeilijk te passeren is en vastligt
C
Het onder dwang innemen van een gebiedsdeel van een andere staat
D
Combinatie van opvallende kenmerken van een groep

Slide 2 - Quizvraag

Wat is 'asiel'?
A
in een ander land bescherming vragen
B
een huis voor oudere mensen
C
in een ander land gaan wonen
D
zo noem je je eigen huis

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het begrip
Grens tussen gebieden met een eigen bestuur.......
A
Een harde grens
B
Een zachte grens
C
Een open grens
D
Een bestuurlijke grens

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de betekenis van
"bestuurlijke regio"
A
Het onder dwang innemen van een gebiedsdeel van een andere staat
B
Combinatie van opvallende kenmerken van een groep
C
Samenwerkingsverband van gebieden aan twee kanten van de grens om problemen op te lossen die grensoverschrijdend zijn
D
Gebied met eigen regels en wetten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de bevolkingsspreiding?
A
Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer.
B
De verdeling van mensen over een land of gebied.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de goede betekenis van het woord
"EUREGIO"
A
Het onder dwang innemen van een gebiedsdeel van een andere staat
B
Combinatie van opvallende kenmerken van een groep
C
Samenwerkingsverband van gebieden aan twee kanten van de grens om problemen op te lossen die grensoverschreidend zijn
D
Een combinatie van opvallende kenmerken in Europa en de verbondenheid daarmee

Slide 7 - Quizvraag

Het EK-voetbal van nu dat word gehouden in Duitsland behoort tot welke groepsidentiteit?
A
Regionale groepsidentiteit
B
Nationale groepsidentiteit
C
Europese groepsidentiteit
D
Internationale groepsidentiteit

Slide 8 - Quizvraag

EEZ staat voor...
A
Exclusieve Economische Zone
B
Economische Export Zaken
C
Economische Export Zone
D
Eerste Economische Zone

Slide 9 - Quizvraag

Soevereiniteit
Nederland 
EEZ
Recht over een gebied en alle landen zijn het daarmee eens
Continentaal plat
Exclusieve economische zone

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is 'import'?
A
Import is inkopen uit het buitenland
B
Import is producten verkopen aan het buitenland
C
Import is producten aan binnen- en buitenland verkopen
D
Import is producten verkopen aan het binnen- en buitenland

Slide 11 - Quizvraag

Import of export?
Nederland verkoopt gas uit Groningen aan Duitsland
A
Import
B
Export

Slide 12 - Quizvraag


Import of export?
Een bedrijf in Nederland verkoopt plastic aan Duitsland
A
Import
B
Export

Slide 13 - Quizvraag

Import of export?
"Action" koopt producten uit China

A
Import
B
Export

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de betekenis van
"federale staat"
A
Een staat die bestaat uit deelgebieden die meer of minder zelfstandig zijn.
B
Combinatie van opvallende kenmerken van een groep
C
Samenwerkingsverband van gebieden aan twee kanten van de grens om problemen op te lossen die grensoverschreidend zijn
D
Combinatie van opvallende kenmerken van een groep

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een federatie?
A
Een land met verschillende provincies.
B
Een land met deelstaten met een eigen parlement.
C
Een samenwerkingsverband van landen.
D
Een land met veel verschillende culturen

Slide 16 - Quizvraag

Sleep de acht woorden naar de juiste afbeelding:
gesloten grens
Nederland
Mexico
grensbord
open grens
Verenigde Staten
hek
Duitsland

Slide 17 - Sleepvraag

Open grens
Gesloten grens
Natuurlijke grens

Slide 18 - Sleepvraag

Sleep de afbeeldingen naar de juiste plek.
open grens
gesloten grens

Slide 19 - Sleepvraag

Wat is grenspendel?
A
Drugssmokkel aan de grens
B
Dagelijks verkeer over landsgrenzen
C
Vestiging van bedrijven aan de landsgrenzen
D
Mensen gaan dichtbij landsgrenzen wonen

Slide 20 - Quizvraag

In welk gebied zal er veel grenspendel zijn?
A
Amsterdam
B
Maastricht
C
Brussel
D
Den Haag

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de betekenis van
"identiteit"
A
Het onder dwang innemen van een gebiedsdeel van een andere staat
B
geaccepteerd worden in een groep met een andere idetiteit
C
een combinatie van opvallende kenmerken
D
deel gaan uitmaken van een groep met een andere identiteit

Slide 22 - Quizvraag

Wat is annexeren, oftewel inlijven?
A
het verleggen van een grens
B
het onder dwang innemen van een gebied
C
het bepaalt de groepsidentiteit

Slide 23 - Quizvraag

wat is integratie?
A
mensen gaan op in de maatschappij en behouden daarbij een deel van hun eigen cultuurkenmerken
B
mensen komen naar een land toe om zich daar te vestigen
C
mensen passen zich helemaal niet aan en houden hun eigen cultuur in stand.
D
mensen passen zich qua cultuur en levenswijze volledig aan aan dominante groep

Slide 24 - Quizvraag

landijs
zee-ijs
ijsberg
pakijs
ijsschol
gletsjer

Slide 25 - Sleepvraag

Leefbaarheid is...
A
geschiktheid van je huis om er goed te leven
B
geschiktheid van een wijk om er goed te leven
C
geschiktheid van de stad om er goed te leven
D
geschiktheid van de regio om er goed te leven

Slide 26 - Quizvraag

Joanne verhuist van Maastricht naar Elburg. Ze moet erg wennen aan haar nieuwe leefomgeving. Dat is andersom ook het geval. De leerlingen in Elburg vinden Joanne maar raar. Met haar zachte g en haar punkkapsel valt ze buiten de groep. Ze wordt voor geen enkel feestje gevraagd. Er is dus sprake van [1]. Het is heel duidelijk geworden dat Joanne als buitenstaander afhankelijk is van de [2] van de groep. Na een jaar gaat het beter. Joanne past zich meer aan en haar klasgenoten krijgen waardering voor haar humor en rake opmerkingen. Het komt erop neer dat haar persoonlijke identiteit en de lokale identiteit beter samengaan. Joanne maakt vrienden en ze wordt opgenomen in de groep. Er is nu sprake van [3].

Welke woorden moeten op de plaats staan van 1, 2 en 3 in de tekst?
A
1 = integratie; 2 = tolerantie; 3 = uitsluiting
B
1 = uitsluiting; 2 = tolerantie; 3 = insluiting
C
1 = insluiting; 2 = uitsluiting; 3 = tolerantie
D
1 = tolerantie; 2 = integratie; 3 = insluiting

Slide 27 - Quizvraag

Nationalisme
Lokalisme
Regionalisme
Vaderlandsliefde
Liefde voor je dorp
Liefde voor je regio

Slide 28 - Sleepvraag

Wat is een etnische minderheid?
A
Bevolkingsgroep met een andere identiteit dan de meerderheid
B
Een groep mensen die armer is dan de rest
C
Een groep mensen waarin méér werkloosheid heerst
D
Mensen met een andere religie

Slide 29 - Quizvraag

Wat heeft een etnische minderheid die de wens tot separatisme heeft.
A
Een eigen cultuur, volk, en soms zelf taal
B
De wens om een eigen land te hebben
C
Autonomie
D
Een eigen wet en eigen regering

Slide 30 - Quizvraag

Wat is ontkerkelijking?
A
Minder naar de kerk gaan
B
Minder naar religieuze gebouwen gaan
C
Mensen zijn minder religieus en gaan minder naar de kerk
D
Mensen geloven meer thuis in plaats van in de kerk

Slide 31 - Quizvraag

Een ander woord voor participatie is deelname.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Participatie en sociale samenhang zijn in een dorpje kleiner dan in een stadsbuurt.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Pluriformiteit houdt in dat we zoveel mogelijk 1 identiteit nastreven in Nederland.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Met russificatie bedoelt men
A
De invloed van de Russische cultuur verspreiden
B
De invloed van de Russische cultuur beperken

Slide 35 - Quizvraag

In Estland spreken veel mensen Russisch. Ook wonen er nog veel Russen in dit land.


Wat is hiervan de belangrijkste oorzaak?


A
nationalisme
B
regionalisme
C
russificatie
D
separatisme

Slide 36 - Quizvraag

Wat is segregatie?
A
Dat mensen naar de stad verhuizen.
B
Dat er een slechte infrastructuur is.
C
Dat groepen mensen gescheiden wonen.
D
Het ontstaan van megasteden.

Slide 37 - Quizvraag

Guus Meeuwis - 'En dan denk ik aan Brabant ....'
Een Prinse van Oranje
ben ik, vrij, onverveerd,
den Koning van Hispanje
heb ik altijd geëerd.
Quebec wil zich afscheiden van Canada. 
Nationalisme
Separatisme
Regionalisme

Slide 38 - Sleepvraag

De mate waarin mensen contact hebben met elkaar
A
Sociale controle
B
Sociale samenhang
C
Sociaaleconomische positie
D
Stereotype

Slide 39 - Quizvraag

Sociaal-economische positie
A
De plek op de maatschappelijke ladder
B
Het ervaren van oorzaken buiten jou om
C
Zelf je best doen om hogerop te komen
D
De verdeling van de groepen op basis van ongelijkheid

Slide 40 - Quizvraag

Soevereingebied
Autonoom gebied
Hoort bij het koninkrijk 
der Nederlanden
Geen onderdeel van het koninkrijk 
der Nederlanden
Geheel zelfstandig
voor een deel zelfstandig

Slide 41 - Sleepvraag

Wat betekent soeverein?
A
Een land die niet grenst aan andere landen.
B
Een land die een dictator heeft.
C
Een land die in verbinding staat met andere landen.
D
Een land dat word bestuurd door een regering met eigen regels en wetten.

Slide 42 - Quizvraag

Sociale ongelijkheid gaat over...
A
Verschillen in inkomen tussen groepen mensen
B
Verschillen in inkomen tussen gebieden (landen, steden, wijken)

Slide 43 - Quizvraag

Tot hoe ver gaan territoriale wateren?
A
10 zeemijl
B
12 zeemijl
C
120 zeemijl
D
3 zeemijl

Slide 44 - Quizvraag

Het gebruik van geweld om een politiek doel te bereiken
A
nationalisme
B
separatisme
C
terrorisme
D
zelfbeschikking

Slide 45 - Quizvraag

Een vluchteling is iemand die
A
opzoek is naar een beter leven
B
zijn land heeft verlaten door geweld of oorlog
C
naar een ander land gaat voor werk.
D
naar een ander land gaat om te trouwen.

Slide 46 - Quizvraag

Welvaart
Welzijn
Alfabetiseringsgraad
Koopkracht
BBP/hoofd
gezondheidszorg
Armoedegrens
Geluk

Slide 47 - Sleepvraag

Wat zijn inheemse volken?
A
Mensen die vanuit de stad naar het bos verhuizen omdat het daar lekker groen is
B
Mensen die boer zijn en daar een mooi stukje land kunnen bewerken
C
Mensen die daar altijd al geleefd hebben voordat er immigranten kwamen
D
Mensen die een luxe hotel hebben gebouwd en nu vakanties in de Amazone aanbieden

Slide 48 - Quizvraag