1.7 grammatica

1.7 grammatica
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1.7 grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
-ik kan in een zin de persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling vinden

-ik kan ontleden in een vaste volgorde

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 3 - Woordweb

1.persoonsvorm (pv)
Bij zinsdelen benoemen begin je met de persoonsvorm
=altijd een werkwoord

Vind je door:
-de zin vragend te maken of
                                    de zin in een andere tijd zetten (tijdsproef)

Slide 4 - Tekstslide

Ik ga naar school lopen - Ga ik naar school lopen? - 'ga' = persoonsvorm

Ik fiets morgen naar school - Ik fietste morgen naar school - 'fiets' = persoonsvorm

2. Na de persoonsvorm zet je zinsdeelstrepen

Slide 5 - Tekstslide

2. Zinsdeelstrepen
-alles voor de persoonsvorm is één zinsdeel
-alle werkwoorden horen bij elkaar = één zinsdeel
-wat kan je voor de persoonsvorm zetten?

De plant in de hoek van de kamer heeft één keer per week water nodig.

Slide 6 - Tekstslide

3.Werkwoordelijk gezegde (wg)
Alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm)

Ze hadden altijd al eens willen kunnen oefenen op een echte schietschijf.
werkwoordelijk gezegde = hadden willen kunnen oefenen
Let op! 
legde........aan

Slide 7 - Tekstslide

'Wat slooft hij zich uit!'
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 8 - Open vraag

4. onderwerp
onderwerp (o) = wie of wat + werkwoordelijk gezegde (wg)?

Sterre gaf de boog aan Boyan. 
onderwerp = ?

onderwerp en persoonsvorm passen zich aan elkaar aan (enkelvoud/meervoud)

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen
Mijn moeder gaat iedere week een uur wandelen met de hond.

1. pv
2. zinsdeelstrepen
3. wg
4. ow

Slide 10 - Tekstslide


5. lijdend voorwerp (lv) = wie of wat + wg + o?
6. meewerkend voorwerp (mv) = aan of voor wie of wat + wg + o?

Sterre gaf de boog aan Boyan. 
Schrijf voor jezelf wg, o, lv en mv op

Slide 11 - Tekstslide

Sterre gaf de boog aan Boyan.
wg = gaf
o= Sterre
lv= de boog
mv = aan Boyan

Slide 12 - Tekstslide

1. persoonsvorm
2. zinsdeelstrepen zetten
3.werkwoordelijk gezegde (incl. persoonsvorm)
4. onderwerp
5. lijdend voorwerp
6. meewerkend voorwerp
7. bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Tekstslide

7. Bijwoordelijke bepaling
alle zinsdelen die overblijven

geeft antwoord op: wanneer, waar, hoe, waarom, waardoor, waarmee

Slide 14 - Tekstslide

Noem twee dingen die je geleerd hebt vandaag.

Slide 15 - Woordweb

Benoem één vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben.

Slide 16 - Woordweb