2425 week 5

1 / 44
volgende
Slide 1: Link
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Link

  • leerdoelen periode 1
  • mondeling
  • Zelfstandig werken werkwoorden -er
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb je geoefend met de werkwoorden voor je toetsweek toets
a3b

Slide 2 - Tekstslide

Passé Composé 
regelmatige groep werkwoorden op uitgang -er
-> basiswoordenlijst 

avoir & être

Slide 3 - Tekstslide

1) bepaal de stam door -er er af te halen
2) zet achter de stam een 'é'
manger, parler, habiter, écouter, monter, arriver, chercher, travailler, demander, penser, marcher etc. etc. etc. etc.
mangé, parlé, habité, écouté, monté, arrivé, cherché, travaillé, demandé, pensé, marché etc. etc. etc. etc.
gegeten, gesproken, gewoond, geluisterd, omhoog gegaan, aangekomen, gezocht, gewerkt, gevraagd, gedacht, gelopen etc. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden in de Passé Composé
waarbij het hulpwerkwoord 'être' is
Wat gebeurt er dan ook alweer bij elle/vous/nous, ils, elles?

Slide 6 - Tekstslide

JE SUIS
TU ES
IL/ON EST
ELLE EST
NOUS SOMMES
VOUS ÊTES
ILS SONT
ELLES SONT
allé
arrivé
entré
monté
resté
rentré
retourné
tombé
allé
arrivé
entré
monté
resté
rentré
retourné
tombé
allé
arrivé
entré
monté
resté
rentré
retourné
tombé
allée
arrivée
entrée
montée
restée
rentrée
retournée
tombée
allés
arrivés
entrés
montés
restés
rentrés
retournés
tombés
allé(s)
arrivé(s)
entré(s)
monté(s)
resté(s)
rentré(s)
retourné(s)
tombé(s)
allés
arrivés
entrés
montés
restés
rentrés
retournés
tombés
allées
arrivées
entrées
montées
restées
rentrées
retournées
tombées
parti
sorti
parti
sorti
parti
sorti
partie
sortie
partis
sortis
parti(s)
sorti(s)
partis
sortis
parties
sorties
venu
descendu
venu
descendu
venu
descendu
venue
descendue
venus
descendus
venu(s)
descendu(s)
venus
descendus
venues
descendues
-ER werkwoorden (maar let op: aller is géén regelmatig werkwoord. De rest in onderstaand rijtje wel)
partir, sortir (-ir onregelmatige werkwoorden)
venir, descendre

Slide 7 - Tekstslide

Passé Composé 

Onregelmatige werkwoorden 

dus werkwoorden waar het anders gaat dan normaal

Slide 8 - Tekstslide

Être (zijn)
De passé composé van être
in het Nederlands is....

in het Frans is het...
Hoe zeg je nu .....
j'ai été    
tu as été    
il, elle, on a été    
nous avons été    
vous avez été    
ils ont été    
elles ont été    
'geweest'
'été'
Wat valt je nu op?
Ik ben geweest is in het Frans 'ik HEB geweest'
Het hulpwerkwoord is hebben/avoir

Slide 9 - Tekstslide

Avoir (hebben)
De passé composé van 'avoir' is 'gehad' is in het Frans:

Net als in het Nederlands:

ik HEB gehad
(het hulpwerkwoord = 'hebben')
eu

Hoe zeg je 'ik heb gehad, jij hebt gehad' etc.?
j'ai eu
tu as eu
il/elle/on a eu
nous avons eu
vous avez eu
ils ont eu
elles ont eu

Slide 10 - Tekstslide

Test jezelf, vertaal de 3 zinnen!

gaan,    aankomen,    uitstappen/afdalen,   vertrekken,   terugkeren,         uitgaan,     vallen,            komen
1. Mijn vrienden zijn naar het Parc Astérix gegaan
2. We zijn teruggegaan naar België
3. Anne Marie is aangekomen om vier uur
Anne Marie est arrivée à 4 heures
3
Nous sommes retournés en Belgique
2
Mes amis sont allés au Parc Astérix
1

Slide 11 - Tekstslide

Passé composé
Hoe maak je die voor werkwoorden -er?

Welke stappen?

Wat is een hulpwerkwoord?

Onregelmatige werkwoorden avoir en être?

Slide 12 - Tekstslide

Zelfstandig werken
werkwoorden -er 
Classroom
présent (eventueel zelfstandig video bekeijken)
Betekenis werkwoorden -er

Print
werkwoorden -er en avoir/être in présent & passé composé
timer
20:00

Slide 13 - Tekstslide

  • quiz kennis grammatica
  • les devoirs - werkwoorden
  • écouter
  • écrire
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb je geoefend met luisteren in het Frans
  • heb je nieuwe voca geleerd
  • heb je geoefend met schrijven in het Frans

Slide 14 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans:
Heb je gisteravond televisie gekeken?
A
Hier soir, tu as vu à la télé?
B
Tu as regardé la télé hier soir?
C
Tu as hier soir regardé la télé?
D
Tu as vu à la télé hier soir?

Slide 15 - Quizvraag

regarder la télé - tv kijken
Hier soir (tijdsaanduiding) moet aan het einde van de zin staan.
voir = zien; vu = gezien

Slide 16 - Tekstslide

Où est-ce que tu vas travailler? ....
A
Hier
B
À huit heures
C
Bientôt
D
Chez H & M

Slide 17 - Quizvraag

Quand est-ce que tu vas travailler? ....
A
Hier
B
À huit heures
C
Chez H & M

Slide 18 - Quizvraag

(Ik geef dit boek aan Jan.)
Je ... ce livre à Jean.
A
donne
B
donner
C
ai donné
D
donnes

Slide 19 - Quizvraag

(Maken jullie een excursie naar Parijs?)
.....une excursion à Paris?
A
Vous allez
B
Vous voyagez
C
Vous faites
D
Vous avez

Slide 20 - Quizvraag


(Zij gaat een mooi rood T-shirt kopen.)
Elle va acheter ........ .

A
un T-shirt joli rouge
B
un T-shirt rouge jolie
C
un rouge T-shirt joli
D
un joli T-shirt rouge

Slide 21 - Quizvraag

Nous allons ... Barcelone
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 22 - Quizvraag

Il va ... États-Unis
A
à
B
en
C
au
D
aux

Slide 23 - Quizvraag

Ik ga met de auto.

Slide 24 - Open vraag

Leerdoelen periode 1
TT: gespreksvaardigheid met selectie A1-kaartjes

T: Grammatica (app. 3 en 5): être, avoir, alle werkwoorden op -er
tot dan toe gehad in de présent en de passé composé
&
Schrijfvaardigheid: tekstje over vakantie schrijven (kleine
schrijfopdracht)

(week 38)


Slide 25 - Tekstslide

Les devoirs
Wie niet werkblad af A3A?
Uitdelen A3B: huiswerk dinsdag as
Vragen?

Slide 26 - Tekstslide

Écouter
Exercices 11

Comment prononcer les lettres de l'alphabet en français?
Welke letters worden anders uitgesproken? Wie weet het nog?
Onderstreep deze letters

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

L'alphabet
[uh]
[zjee]
[asjh]
[zj]
[doebluh v]
[i-grec]

Slide 29 - Tekstslide

Écouter
Exercices 12, 13, 14

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen periode 1
TT: gespreksvaardigheid met selectie A1-kaartjes

T: Grammatica (app. 3 en 5): être, avoir, alle werkwoorden op -er
tot dan toe gehad in de présent en de passé composé
&
Schrijfvaardigheid: tekstje over vakantie schrijven (kleine
schrijfopdracht)

(week 38)


Slide 31 - Tekstslide

Exercice 18
Travaillez à deux.
Maak het vraaggesprek compleet
Bedenk vragen en antwoorden in de voltooide tijd.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Hoe vertel je nu over toekomstige vakantie?

Futur proche 

Slide 34 - Tekstslide

futur proche
Wanneer gebruik je futur proche?    
 ->  futur = future (in het Engels)
-> proche= dichtbij, nabij.
Je gebruikt 'Futur proche' wanneer je iets in de toekomstige tijd weer wilt geven, een toekomst die dichtbij, nabij is, iets dat gaat gebeuren.

Slide 35 - Tekstslide

futur proche
Hoe maak je futur proche?     
->  vorm van aller + hele werkwoord

Slide 36 - Tekstslide

futur proche

Slide 37 - Tekstslide

futur proche
We gaan oefenen.

1- herkennen in een tekstje.
2- toepassen, oefenen, gebruiken

Slide 38 - Tekstslide

Cherche le futur proche
Kijk naar het plaatje en zoek de futur proche - Er zijn er 2!

Slide 39 - Tekstslide

aller, futur proche:
je ...

Slide 40 - Open vraag

partir, futur proche:
nous ... le 19 juillet

Slide 41 - Open vraag

visiter, futur proche:
je ... Marseille

Slide 42 - Open vraag

Exercice 18
Maak van de vragen en de antwoorden nu vragen en antwoorden in de futur proche.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide