Sparen

Sparen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Sparen

Slide 1 - Tekstslide

1

Slide 2 - Video

00:28
Wat betekend inflatie?

Slide 3 - Open vraag

Spaar jij?
Ja
Nee

Slide 4 - Poll

Spaarmotieven
Er zijn verschillende redenen om te sparen. Een reden om te sparen noem je een spaarmotief.  




Slide 5 - Tekstslide

Wat is jou spaarmotief?

Slide 6 - Open vraag

 Vier spaarmotieven zijn:
  • 1. Sparen uit voorzorg.
Dit spaargeld gebruik je alleen bij onverwachte uitgaven: een kapotte wasmachine of televisie, of een niet-verzekerde schade.
2. Sparen met het doel om iets te kopen.
Dit spaargeld gebruik je voor dure producten die je in de toekomst wilt kopen: een nieuwe tv, een andere auto of een nieuwe inrichting.
3. Sparen voor de rente.
Dit spaargeld gebruik je niet. Je spaart voor de beloning: rente.
4. Sparen om een verwachte daling van inkomsten op te vangen.
Je spaart bijvoorbeeld voor je pensioen of om minder te kunnen gaan werken (bijvoorbeeld als er een baby geboren wordt in je gezin).




Slide 7 - Tekstslide

Welk spaarmotief past het beste bij jou?

Slide 8 - Poll

Verschillen in sparen
Bij een bank kun je kiezen uit verschillende spaarvormen:
Rentepercentage
De rentepercentages verschillen per bank. De ene bank geeft meer rente dan de andere. Jongerenrekeningen leveren soms meer of minder rente op dan spaarrekeningen van volwassenen. Banken lokken klanten door hogere rentepercentages te geven dan hun concurrenten. Soms verwelkomen banken nieuwe klanten met een welkomstgeschenkje of een extra spaarinleg van bijvoorbeeld € 25.





Slide 9 - Tekstslide

Verschillen in sparen
Hoogte van het spaarbedrag
Als jij meer geld spaart, kunnen de banken ook meer geld uitlenen en meer geld verdienen. Soms geven banken daarom meer rente als het bedrag dat je spaart hoger is.
Looptijd
Van een dagelijks opvraagbare spaarrekening kun je op elk moment geld opnemen. Je betaalt geen opnamekosten. Nadeel: de rentevergoeding is in vergelijking met andere spaarvormen laag.
Je zet geld vast als je niet van plan bent binnen een bepaalde tijd geld op te nemen. Dat kan een maand zijn, een jaar of nog langer. Over het algemeen is het zo: hoe langer je je spaargeld vastzet, des te hoger het rentepercentage. Nadeel: bij voortijdige opname (dus eerder dan afgesproken) betaal je opnamekosten of boeterente.


Slide 10 - Tekstslide

Rekenen met rente
We hebben 2 soorten rente berekenen:
1. enkelvoudige rente
2. samengestelde rente

Rente = interest
Interest = rente

Slide 11 - Tekstslide

Enkelvoudige rente
Soms wordt het rentebedrag berekend met enkelvoudige rente.  Bij enkelvoudige rente krijg je de rente telkens na afloop van een jaar apart uitgekeerd. De bank voegt dit bedrag niet aan je spaartegoed toe.
De rente wordt uitgedrukt in procenten per jaar.
Reken daarom eerst de rente uit die je na één jaar zou krijgen.

Slide 12 - Tekstslide

Enkelvoudige rente berekenen







Formule:
Enkelvoudige rente = spaarbedrag : 100 x rentepercentage x jaren


Slide 13 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige interest van een spaarbedrag € 12.000, dat 2 jaar uitstaat tegen 6,5% per jaar.

Slide 14 - Open vraag

Samengestelde rente
Bij de meeste spaarrekeningen heb je te maken met samengestelde rente. In dat geval wordt de rente na elk jaar bijgeschreven op je rekening. Hierdoor neemt het spaarbedrag ieder jaar toe. In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus rente. Daarom noem je dit ook wel ‘rente op rente’.

Slide 15 - Tekstslide

Samengestelde rente





Formule: Stap 1 = (100 + rente ) : 100
Stap 2 = begingetal x antwoord stap 1 ^ aantal jaar

Slide 16 - Tekstslide

Waar zit de macht?

Slide 17 - Tekstslide

Bereken de interest van een spaarbedrag € 15000, dat 3 jaar uitstaat tegen 4% per jaar.

Slide 18 - Open vraag

Je laat 3 jaar lang € 2000 euro op de bank staan tegen 3% rente.
Wat heb je liever? Enkelvoudige interest of samengestelde interest? Licht je antwoord toe.

Slide 19 - Open vraag

Aan het werk

Slide 20 - Tekstslide