Communicatie les 2 | 10 oktober

Les 2
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van
C O M M U N I C A T I E

Slide 2 - Woordweb

Spel
Groepjes van 3, 4 of 5 studenten. Om de beurten. 
1 blijft in de klas. 2 (of meer) studenten gaan naar de gang.
Er wordt een verhaal voorgelezen aan student 1.
Die vertelt het aan student 2. 
Student 2 vertelt het aan student 3. 

Hoeveel punten worden er gescoord door dit groepje?

Slide 3 - Tekstslide

Communicatieproces

De boodschap is ........................................................................

De zender is ................................................................................

De ontvanger ..............................................................................


Slide 4 - Tekstslide

Communicatieproces

De boodschap is de informatie die wordt overgedragen.

De zender is de persoon die een boodschap overdraagt

De ontvanger is de persoon die de boodschap ontvangt.


Slide 5 - Tekstslide

Definitie communicatie
Eenvoudig
Informatieoverdracht (boodschap) tussen zender en ontvanger via een medium gericht op een bepaald doel

Uitgebreid
Het proces waarin een zender via een medium, met een bepaalde bedoeling, informatie (boodschap) doorgeeft aan een ontvanger die deze informatie verwerkt.

Slide 6 - Tekstslide

ZBMO-model   |   Communication cycle model

Slide 7 - Tekstslide

ZBMO-model   |   Communication cycle model
  • Zender.
Heeft een expressieve functie. Via taal en/of lichaamstaal maakt hij/zij iets duidelijk en zendt dat uit. Dit kan informatie zijn, een emotie, zang, dans enz.
  • Boodschap.
Dat wat hij uitzendt is de boodschap. Dit bericht is bedoeld voor de ontvanger(s). Hoe de ontvanger ermee omgaat en de boodschap interpreteert heet de appellatieve functie
  • Medium | Ontvanger
De boodschap zelf moet gedragen worden door een medium. De zender gebruikt meestal meerder boodschapdragers (media) om tot de ontvanger door te dringen.


Naast de stem voor het gesproken woord  gebruikt de zender gebaren, mimiek, houding en intonatie als boodschapdragers.  Ook kan hij gebruik maken van ondersteunende media zoals een PP presentatie, flip-over, muziek of diaprojectie..

Slide 8 - Tekstslide

ZBMO-model
  • Feedback                Ontvanger kan reageren. Positief of negatief.
  • Terugkoppeling    De reactie van de zender op de feedback
                                           van de ontvanger.

Hoe de boodschap overkomt, hoe het begrepen wordt, zijn 2 verschillende zaken. 
  • (En)coderen. 
  • Decoderen

Slide 9 - Tekstslide

Wat is (en)coderen?
Zoek op en plaats steekwoorden

Slide 10 - Open vraag

Wat is decoderen?
Zoek op en plaats steekwoorden

Slide 11 - Open vraag

Wat gebeurt hier?

Slide 12 - Tekstslide

Ruis
Verstoring van de boodschap waardoor deze niet overkomt.

Redenen kunnen zijn: 

  • Storend geluid op de achtergrond
  • Moeilijk onbegrijpelijk taalgebruik
  • Te veel gebruik maken van vaktaal (jargon) bij niet-professionals

Slide 13 - Tekstslide

RUIS.

Slide 14 - Tekstslide

Hoe heeft RUIS invloed op jouw leven?Wanneer heb jij te maken met ruis?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een zender binnen het communicatieproces?

Slide 17 - Open vraag

Waar begint het communicatieproces mee?
A
Zender
B
Ontvanger
C
Boodschap
D
Kanaal

Slide 18 - Quizvraag

Externe ruis is een verstoring van het communicatieproces door factoren die te maken hebben met het communicatieproces zelf.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Vormen van communicatie

Slide 20 - Tekstslide


  • Gesproken woord
  • Geschreven woord
  • Gebaren
  • Tekeningen/pictogrammen
  • Afbeeldingen (foto's)
  • Voorwerpen

  • Lichaamstaal, mimiek
  • Geluiden
  • Ruiken - proeven - voelen

Slide 21 - Tekstslide

Non-verbale communicatie

Slide 22 - Tekstslide

Verbale
communicatie

Slide 23 - Woordweb

Non-verbale
communicatie

Slide 24 - Woordweb

Lichaamstaal

Slide 25 - Woordweb

Beeldtaal

Slide 26 - Woordweb

Slide 27 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Vocale / non vocale communicatie
gebruik of geen gebruik van (stem)geluid

Beeldtaal
Gebruik van afbeeldingen om iets te verduidelijken. Gebruik van pictogrammen en symbolen en logo's.


Slide 28 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Intentionele  communicatie
Je hebt een bedoeling met je communicatie!
Niet alleen vocaal, maar ook wat lichaamstaal betreft.


Slide 29 - Tekstslide

Vormen van communicatie
Non-intentionele  communicatie
Lichaamstaal waar je geen controle over hebt, maar je brengt er wel een boodschap mee over.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

non verbale communicatie =
A
brieven en emails
B
gesprekken
C
presentaties
D
beeldtaal

Slide 32 - Quizvraag

Wat staat hiernaast afgebeeld?
A
Symbool
B
Pictogram
C
Beeldtaal
D
Logo

Slide 33 - Quizvraag

Houding is:
A
Lichaamstaal
B
Beeldtaal
C
Spreektaal
D

Slide 34 - Quizvraag

Wat staat hiernaast afgebeeld?
Bij intentionele communicatie maak je gebruik van geluid (vocaal) en lichaamstaal en je hebt er een bedoeling mee.
A
Waar
B
Niet waar
C
D

Slide 35 - Quizvraag

Communicatieproblemen
Non-communicatie: wanneer er  niet gereageerd wordt op de boodschap die gestuurd is. Er wordt niets mee gedaan.

Miscommunicatie: ontstaat op het moment dat de ontvanger een boodschap anders begrijpt dan dat de zender deze bedoeld heeft




Slide 36 - Tekstslide

Communicatieproblemen
Redundantie: iets met overbodig veel woorden zeggen of op een andere manier hetzelfde zeggen.

Metacommunicatie: communiceren over de wijze van of de manier van communiceren. "Zo praat je niet tegen jouw vader!"

Slide 37 - Tekstslide

Directe en indirecte communicatie
Directe communicatie: 
de boodschap wordt direct doorgegeven. Persoonlijke verkoop is de belangrijkste vorm van directe communicatie. Je krijgt direct antwoord op jouw vragen.
Indirecte communicatie: 
niet rechtstreeks. Verloopt via een medium.

Slide 38 - Tekstslide

Persoonlijke communicatie
Interpersoonlijke communicatie:
wanneer er gesproken wordt tussen twee of maximaal een paar personen. (gesprek of vergadering, videoconferentie) 
GEEN massacommunicatie.

Slide 39 - Tekstslide

Persoonlijke communicatie
Intrapersoonlijke communicatie:
communicatie dat een persoon met zichzelf voert.

Slide 40 - Tekstslide