4.5 Lenzen gebruiken

4.5 Lenzen gebruiken 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
W&TMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.5 Lenzen gebruiken 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In de bioscoop worden de films vertoond op een groot scherm. Hoe ontstaat een groot filmbeeld in de bioscoop?
A
In de bioscoop wordt een heel grote projector gebruikt.
B
De afstand tussen de filmprojector en het scherm is erg groot.
C
In de bioscoop wordt een film gebruikt met grote afbeeldingen erop.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doelen deze les
1. Ik kan de werking van een camera obscura uitleggen 
2. Ik kan de twee soorten lenzen tekenen.
3. Ik kan de begrippen ‘convergerend en divergerend’ koppelen aan de bolle en holle lens 
4. Ik kan de lichtstralen van een convergerende- en divergerende werking tekenen 
5. Ik kan de begrippen ‘brandpunt en brandpuntafstand’ uitleggen 
6. Ik kan aan de hand van de drie constructiestralen een beeld tekenen. 
7.. Ik kan in eigen woorden het begrip ‘vergroting’ uitleggen 
8. Ik kan rekenen met N = (inclusief het herschrijven van de formule zodat je elke onbekende grootheid kunt uitrekenen)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De voorloper van de moderne camera:
de camera obscura

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Camera Obscura 
Deze schilder gebruikt een camera obscura om een portret te schilderen. 

Welk nadeel zou je kunnen ervaren?


Camera obscura = donkere kamer

Slide 5 - Tekstslide

Wat valt op? Het gaatje. Waardoor de contouren getekend kunnen worden.

Nadeel: beeld i zwak en onscherp. Door in het gat een lens te zetten, krijg je een scherper en veel lichter beeld op het scherm,. 
Bolle lenzen
Een positieve lens is in het midden dikker dan aan de rand

Een bolle lens noem je ook wel een positieve lens.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een positieve lens
Een positieve (bolle) lens heeft een convergente werking.

De lichtstralen gaan naar elkaar toe.
Er ontstaat een brandpunt.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Positieve lenzen
Met een positieve lens kun je een voorwerp vergroot of verkleind afbeelden

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Holle lenzen
Een holle lens noem je ook wel een negatieve lens.

Een negatieve lens is in het midden dunner dan aan de rand.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Negatieve lenzen
De lichtstralen gaan uit elkaar.

Een negatieve lens heeft een divergerende werking.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Lenzen
Lenzen teken je als een rechte streep met een Plus(positieve lens) of een min(negatieve lens) erboven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bril nodig?
Verziend? 
Dichtbij onscherp, bolle lens +

Bijziend?
Veraf onscherp, holle lens -

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



  • positieve lens
  • convergerende werking (lichtstralen worden naar elkaar toe gebogen)
  • hoe sterker de lens (hoe boller de lens is) , hoe sterker de convergerende werking: het brandpunt (F) komt dichter bij de lens te liggen


  • negatieve lens 
  • divergerende werking (lichtstralen worden uit elkaar gebogen
  • hoe sterker de lens, hoe verder de lichtstralen uit elkaar gebogen worden
Bolle lens
Holle lens

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 lenzen
Hoe sterker de lens hoe groter de convergerende of divergerende werking is.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet de begrippen op de juiste plek in het plaatje.
Lens
brandpunt
brandpunt afstand

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Brandpunt - F
1
2
4
3

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Bij een sterkere negatieve lens is de werking
A
een grotere divergerende werking
B
een kleinere convergerende werking
C
een grotere convergerende werking
D
een kleinere divergerende werking

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist
Bij een convergerende werking gaan de lichtstralen uit elkaar.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist
Een bolle lens is in het midden smaller dan aan de rand.
A
juist
B
onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist
Met holle lenzen kun je zowel vergroten als verkleinen.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een vergrootglas is een bolle lens.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beeld positieve lens
1
2
3

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Positieve lenzen

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spiegelbeeld

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Video

Deze slide heeft geen instructies

 Construeren
Teken eerst de lens met de brandpunten, het voorwerp en de hoofdas.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 construeren
1. Teken een lichtstraal vanuit B evenwijdig aan de hoofdas tot deze de lens raakt.
2. Teken deze lichtstraal achter de lens verder door het brandpunt.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 construeren
3. Teken een lichtstraal vanuit B door het midden van de lens.
4. Teken deze lichtstraal achter de lens door in dezelfde richting.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 construeren
5. Teken een lichtstraal vanuit B door het brandpunt voor de lens. Je mag de lens denkbeeldig vergroten met een stippellijn.
6. Teken deze lichtstraal achter de lens evenwijdig aan de hoofdas.


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 construeren
7. Het punt waar de drie lichtstralen samenkomen, is het beeldpunt B*
.
Teken nu vanuit A* en B* het beeld van het voorwerp.


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afbuiging in prisma

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bepaal je de vergroting van een  lens?

Voor de vergroting geldt:
Vergroting = grootte beeld / grootte voorwerp 


of
Vergroting = beeldafstand / voorwerpsafstand

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De vf = 2,5
Is dit een vergroting of verkleining?
A
vergroting
B
verkleining

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


THoe groot is in de linker tekening de vergroting
A
0,5
B
1
C
2
D
0

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Foto B is een
vergroting van A.
Wat is de factor?
A
80:24=3,33
B
80-24=56
C
24:80=0,3
D
80x24=1920

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Maak alle opdrachten van 4.5.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies