Spelling - verleden tijd van sterke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

 Spelling

Verleden tijd van sterke werkwoorden

(TH H6 Taalverzorging)

Werkwoordspelling

Lesdoel

Je weet het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden.

Je kunt een sterk werkwoord vervoegen in een zin. 

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm verleden tijd zwak

Persoonsvorm verleden tijd sterk

Maarten van der Weijden zwom met moeite de Elfstedentocht.

Vannacht pleegde een tiener een overval op de Spar.

Ik moet moeite doen om op te letten.

Welke sterke werkwoorden ken jij?

https:

Sterke werkwoorden

De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.

PVVT (sterk ww) / d of t

Hoe weet je wanneer je een -d of een -t schrijft aan het einde van het werkwoord?

• maak het woord langer (verlengproef)
• voorbeeld: had - hadden

Regels pvvt (sterk ww)

• Schrijf het woord zo kort mogelijk.
• Gebruik geen dubbele letters (-dd of -tt), behalve als dat nodig is voor de uitspraak.

Voorbeeld: hebben - had - hadden

Sterke werkwoorden

Even oefenen

Je krijgt vijf werkwoorden te zien. Bepaal bij elk werkwoord of het een zwak of sterk werkwoord is.

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog

1. sterk
2. zwak

Blijft de klank van
SNOEPEN
in de verleden tijd hetzelfde?

1. JA, het is een zwak werkwoord
2. NEE, het is een sterk werkwoord

Blijft de klank van
KOPEN
in de verleden tijd hetzelfde?

1. JA, het is een zwak werkwoord
2. NEE, het is een sterk werkwoord

Waar of niet waar: In de verleden tijd schrijf je een sterk werkwoord zo kort mogelijk op.

1. waar
2. niet waar

Schrijf de juiste wijze (vt):

Na de les (melden) zich wel tien leerlingen.

Schrijf de juiste wijze (vt):

Wij (genieten) ...... van de spannende film.

Schrijf de juiste wijze (vt):
Kim (leiden) me van het werk af.

Sterk of zwak?
scoren

1. zwak
2. sterk

Sterk of zwak?
verliezen

1. zwak
2. sterk

sterk of zwak?
verhuizen

1. sterk
2. zwak

Sterk of zwak?
onthouden

1. zwak
2. sterk

Sterk of zwak?
verleiden

1. zwak
2. sterk

Elsa (vragen) mij gisteren of ik tijd had om te videobellen.

Vorige week (rijden) mijn moeder mij naar de tandarts.

Mijn moeder en oma (stofzuigen) vroeger elke week het hele huis.

Voordat ik kon fietsen, (brengen) mijn vader mij naar de kinderopvang.

Vroeger (zwemmen) mijn vrienden en ik heel graag.

De leerlingen (mokken) altijd over het vele huiswerk, maar nu niet meer.

Heb je de uitleg en de opdrachten begrepen?

Ja, ik kan aan de slag.

Nee, ik heb nog vragen.

Aan de slag

HV Maak de opdrachten bij H3 Spelling

(De verleden tijd van sterke werkwoorden).

TH Maak de opdrachten bij H6 Taalverzorging
(De verleden tijd van sterke werkwoorden).