Futuro Inmediato IR A

Programa de hoy
EL FUTURO INMEDIATO
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programa de hoy
EL FUTURO INMEDIATO

Slide 1 - Tekstslide

Objetivos de la clase
Aan het einde van deze les...

  1. ....weet ik wat de futuro inmediato is
  2. ...weet ik wanneer ik de futuro inmediato kan gebruiken
  3. ...weet ik hoe ik de futuro inmediato kan vervoegen



Slide 2 - Tekstslide

Nabije toekomende tijd
 (el futuro inmediato)
Hoe zeg je iets over wat je binnenkort gaat doen?
Om in het Spaans iets te zeggen over iets wat je binnenkort gaat doen, heb je 3 dingen nodig:
  1. Het werkwoord IR >>> vervoegd als: voy, vas , va, vamos, vais , van
  2.  het voorzetsel A 
  3. een heel werkwoord ( dus niet vervoegd!): ser, hablar , escribir, comer etc.

Voorbeelden:
El fin de semana voy a comer en un restaurante
Mi tío va a hablar con su novia.
El domingo vamos a jugar al fútbol


 = 
Vervoeging van IR 
+ A
+ heel werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Bij welke zin gebruik je
Ir + a + Infinitivo
A
Ik ga patat eten
B
Vorige week at ik patat.
C
Gisteren at ik patat
D
Ik eet patat

Slide 4 - Quizvraag

Tú _____ (ir) a comer patatas fritas hoy?
A
voy
B
vamos
C
vas
D
va

Slide 5 - Quizvraag

Je maakt el futuro próximo door:

vervoeging van ir + a + heel werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

El verano próximo (yo) ____ a ir a la playa
A
vas
B
vamos
C
voy
D
va

Slide 7 - Quizvraag

DORMIR (vosotros, futuro inmediato)

Slide 8 - Open vraag

COMER (ellos, futuro inmediato)

Slide 9 - Open vraag

BAILAR (futuro inmediato, nosotros)

Slide 10 - Open vraag

JUGAR (futuro inmediato, tú)

Slide 11 - Open vraag

Sleep de juiste vorm van 'ir' naar het juiste doel.
Stacy y Rob _____ (ir) a escuchar música.
Rick y yo______(ir) al cine
¿Tú________ (ir-tú) a casa en coche?
Yo _______ (ir) a la peluquería
¿Lisa y tú _____(ir - vosotros) de vacaciones a Francia?
van
vamos
vas
voy
vais

Slide 12 - Sleepvraag

¿Qué vas a hacer ?
Y ¿Qué vas a hacer este fin de semana? 
Este fin de semana voy a ir 
al cine
Esta tarde voy a ir a  la piscina.
Me gusta mucho.
El sabado por la tarde voy a ir de compras.
El domingo por la mañana voy a  montar en bicicleta.
¿A qué hora vas a ver la tele?
Esta noche voy a  navegar por internet.

Slide 13 - Sleepvraag

  Completa las frases
1. Voy a 
2. Ana, ¿                                   ir a la piscina?
3.  Mi hermana  
4.  Mi amiga y yo                                  ir al cine
5. ¿Pedro y Ana,                                ?
6. Mis padres                                           
va a dibujar
vamos a
vais a cocinar
jugar al tenis
van a bailar
vas a

Slide 14 - Sleepvraag

¿Qué vas a hacer este fin de semana?

Slide 15 - Woordweb

Practicamos con un bookwidget
https://www.bookwidgets.com/play/cp5miYXG-iQAEHW08sgAAA/XECBNXC/futuro-klas-2?teacher_id=5762646504636416

Slide 16 - Tekstslide