p1b - Les 1 + 2 + 3 - Unité 4, planning, leestekst

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

On a besoin de quoi?

un stylo

un cahier

le livre A

pas d'ordinateur!

pas de portable!

Aujourd'hui, on va:

• Commencer une nouvelle unité
• Un peu de culture
• Exercices verbes
• Regarder le vocabulaire
• Exercice d'écoute
• Regarder les verbes overzicht maken

Nous (zijn ............) heureux.

Ils (hebben) ............ beaucoup de travail.

Nous (hebben) ................ un problème.

Mon frère (is) ................ malade.

Nous                             au foot.

Vous                              à la bibliothèque. 

Les enfants                            dans le jardin. 

Tu                              une maison.

Je                              dans le parc.

jou

jou

travaill

march

dessin

e

es

ons

ez

ent

Est-ce qu'on va...

...écouter la prof? 

...travailler en silence?

... ou travailler ensemble?

On va...

...écouter la prof! 

• We lezen samen de intro van het hoofdstuk
• We kijken wat eraan komt
• We bekijken het vocabulaire

docs.google.com

Notez dans vos cahiers.

(Tussen haakjes mag, hoeft niet. Die zijn voor wie alvast meer willen weten!)

Cherchez dans le livre!

Schrijf alle  werkwoordenrijtjes uit! Zoek ze op in je boek als je ze nog niet kent. Controleer ze in je boek als je ze wel kent.

Werk netjes!

Contrôlez et marquez.

Controleer en markeer met twee kleurtjes: welke letters bij de onregelmatige werkwoorden blijven aan het begin vaak hetzelfde?

Contrôlez et marquez.

Markeer nu alle regelmatige uitgangen met één kleur (bv. blauw)

Markeer alle onregelmatige uitgangen die vaak hetzelfde blijven met één kleur (bv. roze)

(En eventueel uitgangen die soms terugkomen met een andere kleur, bv. paars)

Contrôlez. 

Als het goed is heb je een vrolijke boel, inmiddels.

Traduisez dans vos cahiers:

1. Jij hebt een appartement. 
2. Zij is in haar slaapkamer. 
3. Wij dansen in de woonkamer. 
4. Jullie gaan naar de badkamer.
5. Jij gaat naar de lift.

Extra:

6. Ik kook vandaag. (koken - faire "de keuken")

7. Mijn ouders wachten bij de ingang. 

Les réponses:

1. Tu as un appartement.
2. Elle est dans sa chambre.
3. Nous dansons dans la salle de séjour.
4. Vous allez à la salle de bains.
5. Tu vas à l'ascenseur.

6. Aujourd'hui, je fais la cuisine. // Je fais la cuisine aujourd'hui.

7. Mes parents attendent à l'entrée.

Instructions:

Gardez un cahier à côté

Gardez un stylo à la main

Ik lees voor, jullie lezen mee. 
We vertalen samen de tekst.

Daarna ga ik van sommige zinnen een kort oefeningetje maken op het bord.

Instructions:

Kleine oefeningetjes op het bord:

Merci et à la prochaine! 

Et n'oubliez pas les devoirs: 

Huiswerk geef ik vanaf nu elke dinsdag op!