2.3 Examen Schrijven: taalverzorging

Taalverzorging
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Tekstslide

Me/mij/mijn, je/jou/jouw, u/uw
ons/onze




Wanneer je een bezit aangeeft (en dat bezit direct erachter staat) gebruik je mijn, jouw, uw, onze. 

Ik ben mijn laptop vergeten
Je bent jouw laptop vergeten
Dat is uw keuze   

Twijfel? Vervang het woord door 'mijn'

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Is/eens
Heeft de PostNL weer is een pakketje teruggestuurd?

Hij is niet zo slim
Ik ben weer 's naar de dokter geweest.

's is een afkorting van eens

Slide 9 - Tekstslide

Lees de volgende zin
Hun liepen samen door de winkel.

Slide 10 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Hun hebben morgen een toets.          Fout!

Zij hebben morgen een toets.

Slide 13 - Tekstslide

Lees de volgende zin
Het meisje die daar fietst.

Slide 14 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Lees de volgende zin
De mensen waarmee ik op vakantie ga, zijn mijn vrienden.

Slide 17 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 21 - Open vraag

Als of dan
Gebruik 'als' bij vergelijkingen
Mijn scooter is net zo snel als die van jou.

Gebruik 'dan' bij een verschil
Seizoen 2 van die serie vind ik slechter dan seizoen 1.
Ik denk dat ik beter in zingen ben dan jij.

Slide 22 - Tekstslide

  • Hans loopt even hard als mij/ik 
  • Hans loopt even hard als ik (loop)

  • Laura heeft een mooiere stem dan mij/ik 
  • Laura heeft een mooiere stem dan ik (heb)

Tip: Bij twijfel kun je de zin aanvullen met woorden die in het eerste deel van de zin al werden gebruikt. 

Slide 23 - Tekstslide

Gebruik 'dan' bij woorden: ander, andere, anders

  • De dag liep anders dan ik had verwacht.
  • Karel kreeg een andere dan ik (kreeg).

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Welke fout zie je?

Slide 26 - Open vraag

Na of naar
Na de les ga ik een broodje kopen.
Voor de les ga ik een broodje kopen.

Na/voor = tegenstelling.



Slide 27 - Tekstslide

Je gebruikt 'naar' in alle andere situaties.

  • Ik ga naar huis.
  • Heb je het naar je zin hier?
  • Naar aanleiding van ons telefoongesprek, stuur ik u deze mail. 

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
  • Maak in Taalblokken de opdrachten 'Taalverzorging' 

Slide 29 - Tekstslide