1.2 De winkelier wilt winst les 2

1.2 De winkelier wil winst
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1.2 De winkelier wil winst

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • terugblik
  • Uitleg
  • Opdrachten maken
  • Nabespreken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Afzet is
A
Het aantal verkochte producten
B
Het bedrag dat je moet betalen voor je goederen
C
Het aantal verkochte goederen in geld

Slide 3 - Quizvraag

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Winst x Verkoopprijs

Slide 4 - Quizvraag

De afzet is 280 stuks. De verkoopprijs is €3,75. Wat is de omzet?

Slide 5 - Open vraag

De afzet is 280 stuks. De omzet is €1.050. Wat is de verkoopprijs? (vergeet het €-teken niet)

Slide 6 - Open vraag

Vandaag leer je:

  • Wat de inkoopwaarde en de brutowinst is.
  • Hoe je de verkoopprijs kunt berekenen.

Slide 7 - Tekstslide

Inkoopprijs 

De prijs die de winkelier betaalt voor de producten. 


Slide 8 - Tekstslide

inkoop
verkoop

Slide 9 - Tekstslide

  • Inkoopprijs €0,80 per muffin
Inkoopwaarde:
de prijs die je als winkelier voor de producten betaalt
  • Verkoopprijs €1,20 per muffin
Verkoopprijs:
de prijs die je als winkelier berekent voor je product (aan de consument)
  • Brutowinst €0,40

Slide 10 - Tekstslide

  • inkoopprijs
  • brutowinst  +
  • verkoopprijs

  • € 0,80
  • € 0,40  +
  • € 1,20

  • Brutowinst
  • Meestal een percentage van de inkoopprijs
  • In ons voorbeeld is de brutowinst 50%. 
  • Reken maar uit!!

Slide 11 - Tekstslide

Brutowinst berekening

  • brutowinst = omzet - inkoopwaarde

  • omzet =  afzet x verkoopprijs per stuk
  • inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs per stuk

Slide 12 - Tekstslide

Wat is mijn brutowinst?
Om je brutowinst te bepalen verminder je de omzet met de inkoopwaarde.
Brutowinst = omzet-inkoopwaarde

Voorbeeld: 
Omzet is 1000 euro, de inkoopwaarde is 400.
1000-400=600, 600 is de brutowinst

 

Slide 13 - Tekstslide

Omzet = €1.000,-
Brutowinst = €500,-
Inkoopwaarde = ...
A
€ 1.500,-
B
€ 500,-
C
-€ 500,-
D
-€ 1.500,-

Slide 14 - Quizvraag

Omzet = € ...........
Brutowinst = €5.000,-
Inkoopwaarde = €3.000,-
A
€ 2.000,-
B
€ 8.000,-

Slide 15 - Quizvraag

Bedrijfskosten
We hebben het eerder gehad over de brutowinst.
Dit is niet je uiteindelijke winst.

Je hebt nog bedrijfskosten.
Dit zijn alle kosten die een ondernemer heeft.
Kunnen jullie voorbeelden bedenken van bedrijfskosten?



Slide 16 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Voorbeelden van bedrijfskosten zijn:

loonkosten, energiekosten, huurkosten, reclamekosten, vervoerskosten.

Slide 17 - Tekstslide

Nettowinst
Als je van de brutowinst de bedrijfskosten afhaalt, dan hou je de nettowinst over. Dit is het geld dat de winkelier zelf houdt.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken: Afmaken paragraaf 1.2

Klaar?
- Herhaling van 1.1 of 1.2, begin met de paragraaf die jij het moeilijkst vindt.
- Keuzeopdracht op blz 41.



Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting
Huiswerk donderdag: Paragraaf 1.1 en 1.2
We gaan dan ook een aantal opdrachten nakijken, dus zorg dat je je boek niet vergeet.

Slide 20 - Tekstslide