persoonlijkvnw 1e en 4e naamval incl woordenschat kap 7

Kapitel 7
Wohnen &
IDEWIS 1E
IDEWIS 4E
naamval
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Kapitel 7
Wohnen &
IDEWIS 1E
IDEWIS 4E
naamval

Slide 1 - Tekstslide

weiß
grün
lila/violett
gelb
grau
orange
schwarz
braun
blau
rosa
beige
rot

Slide 2 - Sleepvraag

das Hochhaus
das Reihenhaus
die Doppelhaushälfte
das freihstehendes Haus
der Bauernhof
die Wohngemeinschaft

Slide 3 - Sleepvraag

de muren
het bureau
de kamer
het bed
het huiswerk
de eengezinswoning
de keuken
die Wände
der Schreibtisch
das Zimmer
das Bett
die Hausaufgaben
das Einfamilienhaus
die Küche

Slide 4 - Sleepvraag

Was ist richtig?
A
der Sessel
B
das Kissen
C
das Sofa
D
der Stuhl

Slide 5 - Quizvraag


Übersetze:
de zolder
A
der Dachboden
B
der Flur
C
der Keller
D
das Badezimmer

Slide 6 - Quizvraag

vertaal in het Duits

de tuin
A
das Haus
B
das Wohnzimmer
C
das Schlafzimmer
D
der Garten

Slide 7 - Quizvraag


A
die Tafel
B
der Tisch
C
die Tasche
D
die Tür

Slide 8 - Quizvraag


A
die Kommode
B
die Wand
C
das Bild
D
der Kleiderschrank

Slide 9 - Quizvraag


Übersetze:
de garage
A
das Garage
B
der Garage
C
die Garage
D
die garage

Slide 10 - Quizvraag


A
das Sofa
B
die Banke
C
der Sessel
D
die Wand

Slide 11 - Quizvraag


A
das Schlafzimmer
B
die Küche
C
das Wohnzimmer
D
der Flur

Slide 12 - Quizvraag


A
das Bad
B
die Dusche
C
die Waage
D
die Lampe

Slide 13 - Quizvraag


A
das Radio
B
der Spiegel
C
der Fernseher
D
das Bett

Slide 14 - Quizvraag

het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie
Sie

Slide 15 - Tekstslide

Persoonlijke vnw      1e en 4e naamval      samen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 16 - Sleepvraag

4e naamval nl & duits
mich
dich
ihn
uns
euch
sie
sie
es
Sie
ons
jou
haar
jullie
het
hem
hen
mij
u

Slide 17 - Sleepvraag

Na welke woordsoort kun je ook een bepaalde naamval krijgen?
A
voorzetsel
B
voegwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
telwoord

Slide 18 - Quizvraag

Noem de voorzetsels met 4de naamval!

Slide 19 - Open vraag

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
langs
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis
entlang

Slide 20 - Sleepvraag

Welche sind richtig?
A
für uns, gegen sie
B
durch er, ohne mich
C
um ihn, gegen du
D
für euch, gegen Sie

Slide 21 - Quizvraag

Ist das Geschenk für (jullie) ______?
A
ihr
B
euch
C
sie

Slide 22 - Quizvraag

Die Geschichte geht um (hen) _____.
A
ihn
B
sie
C
Sie
D
ihr

Slide 23 - Quizvraag

Hast du denn kein Geschenk für ... (Angela)?
A
ihn
B
sie
C
ihr
D
er

Slide 24 - Quizvraag

Wir spielen morgen gegen euch.
Wat betekent gegen euch?
A
met jou
B
tegen jullie
C
zonder jullie
D
tegen hen

Slide 25 - Quizvraag

Wollen (wij) ........ etwas trinken?

Slide 26 - Open vraag

Das ist meine Schwester, (zij) ........ heißt Sophie.

Slide 27 - Open vraag

1/4
(Ik) ... lade Anna auch ein.

Slide 28 - Open vraag

2/4
Wartest ... (jij) schon lange?

Slide 29 - Open vraag

3/4
Fahrt ... (jullie) immer zusammen?

Slide 30 - Open vraag

Wat betekent 'für ihn' ?

Slide 31 - Open vraag

Wat betekent 'durch uns' ?

Slide 32 - Open vraag

Wat betekent 'ohne euch' ?

Slide 33 - Open vraag

Wat betekent 'gegen Sie' ?

Slide 34 - Open vraag

schlimm
der Ort
nerven
häufig
eng
nutzen
irriteren
krap
erg
vaak
de plek
gebruiken

Slide 35 - Sleepvraag

Übersetze:
zum Beispiel, gerade, der Stock
A
voorbeeld, recht, de etage
B
bijvoorbeeld, recht, de verdieping
C
bijvoorbeeld, geraden, de stok
D
bijvoorbeeld, geleden, de plek

Slide 36 - Quizvraag

einfach
das Holz
schuin
das Stockwerk
das Jahrhundert
schräg
de eeuw
eenvoudig
de etage
het hout

Slide 37 - Sleepvraag

Slide 38 - Tekstslide