Modals

Today

  • Grammar: Modals & negations 


  • At the end of class I know how to use modals and negations in a sentence.


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Today

  • Grammar: Modals & negations 


  • At the end of class I know how to use modals and negations in a sentence.


Slide 1 - Tekstslide

What are modals?
timer
0:30
A
Koppelwerkwoorden: to be, to grow, to turn, to appear, to feel
B
Werkwoorden: to see, to listen, to know, to write, to go.
C
Hulpwerkwoorden: must can, could, may, might, shall, have to, should, will, would
D
Zelfstandige naamwoorden: table, computer, school

Slide 2 - Quizvraag

Modals with negations
You will see a picture -> make a correct sentence about the picture using a modal. (hulpwerkwoord)
Example: You are not allowed to drive a motorcycle in this street / You must turn right.

After this short quiz you will practise this by yourself using Modals

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Make a sentence with:
to (not) be allowed to

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Make a sentence with:
must

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Make a sentence with:
to be able to

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Make a sentence with:
should

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Make a sentence with:
to be allowed to

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Make a sentence with:
should

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Make a sentence with:
can

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Make a sentence with:
could

Slide 19 - Open vraag

Waarom gebruik je een modal (hulpwerkwoord)?
A
om een complete zin te maken.
B
om iets te verplichten, of om advies te geven.
C
om gelijk te krijgen
D
om bezit aan te geven.

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn modals?
A
Woorden die als model staan voor de rest van de zin.
B
Modaalwoorden die de zin netter maken.
C
Werkwoorden voor de verleden tijd.
D
Hulpwerkwoorden die bij een ander werkwoord horen en de zin extra betekenis geven.

Slide 21 - Quizvraag

Welke modal gebruik je als iets MOET (geen keuze)?
A
have to
B
should
C
must
D
could

Slide 22 - Quizvraag

Welke modal gebruik je in beleefdheidsvorm?
A
Can
B
Could
C
Am allowed to
D
None of the above

Slide 23 - Quizvraag

Clear on the modal verbs?
A
Yes, absolutely
B
No, still a bit confused
C
Yes, but I need to make sure I know all the meanings
D
Yes, but I need more practice.

Slide 24 - Quizvraag

THE END

Slide 25 - Tekstslide