4.5 Vermogen en energie

4.5 Vermogen en energie


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NaskMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.5 Vermogen en energie


Waar komt dit water vandaan?   3.1 soorten water

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Herhalen les 4.4 schakelingen

Leerdoelen van deze les;  

Introductie, instructie en controle vragen over de les;

Vragen maken die horen bij de les.
Eerder klaar => test jezelf

Slide 2 - Tekstslide

In de afbeelding zie je vijf apparaten die in serie zijn geschakeld.

Waarom zou het onverstandig zijn om thuis de apparaten in serie te schakelen?
A
Als één van de apparaten is uitgeschakeld schakelen ze allemaal uit
B
In een serieschakeling moet een lamp zitten.

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel stroomkringen zijn er in de afbeelding?
A
1 stroomkring
B
2 stroomkringen
C
3 stroomkringen

Slide 4 - Quizvraag

leerdoelen:
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken.
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen.
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt.
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie.

Introductie
Je hebt niet veel aan een mobiele telefoon als je hem steeds moet opladen. Daarom is het belangrijk dat een telefoon zuinig omgaat met de elektrische energie.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken.
Energie
Een elektromotor gebruikt elektrische energie om een draaiende beweging te maken.
In afbeelding 1 zie je een eenvoudige elektromotor.
In een boormachine zit een elektromotor. De motor laat het boortje draaien. In een wasmachine zit ook een elektromotor. Die motor laat de trommel van de wasmachine draaien. Ook in een elektrische scooter zit een elektromotor. Deze motor zorgt voor de aandrijving van het achterwiel.

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
4.5.1 Je kunt benoemen dat elektrische apparaten energie verbruiken.
Elektrische energie
Elektrische apparaten gebruiken elektrische energie. Met elektrische energie kun je veel dingen doen. Bijvoorbeeld:
• water koken in een waterkoker;
• een lamp laten branden;
• een mixer laten draaien;
• muziek luisteren via een draadloze speaker (zie afbeelding 2).

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Vermogen
Elektrische apparaten gebruiken niet allemaal evenveel energie. Hoeveel energie een apparaat gebruikt, zie je aan het vermogen van het apparaat. Het vermogen is de elektrische energie die een apparaat elke seconde verbruikt.
Het vermogen staat op het typeplaatje van een apparaat. Het typeplaatje geeft informatie over het apparaat. 
In afbeelding 4 zie je het typeplaatje van een boormachine. Er staat op: 550 W. Dit is het vermogen van de boormachine. Je zegt: “Het vermogen is 550 watt.” Watt mag je afkorten met W.

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Vermogen
Hoe groter het vermogen, hoe meer energie het apparaat in één seconde verbruikt. In afbeelding 5 zie je het typeplaatje van een mixer. Het vermogen van de mixer is 220 watt. Deze mixer verbruikt dus minder energie in een seconde dan de boormachine.



Slide 9 - Tekstslide

Leerdoelen
4.5.2 Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Opdracht 1 t/m 6

Slide 10 - Tekstslide

In de afbeelding zie je het typeplaatje van een boorhamer.


Wat is het vermogen van de boorhamer?

Slide 11 - Open vraag

leerdoelen:
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen.
Kilowatt

Met een zaagmachine van 500 watt kun je dunne planken doorzagen. Maar met een zaagmachine van 2000 watt kun je in dezelfde tijd een boomstam doorzagen. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe zwaarder het werk dat het apparaat kan doen.
In afbeelding 9 zie je enkele spaarlampen. Het vermogen van deze lampen is verschillend. De lamp van 20 watt geeft méér licht dan de lamp van 7 watt.

Slide 12 - Tekstslide

leerdoelen:
4.5.3 Je kunt watt en kilowatt naar elkaar omrekenen.
Kilowatt

Als het vermogen groot is, gebruik je kilowatt. Kilo betekent 1000. Dus1 kilowatt = 1000 watt. Kilowatt mag je afkorten met kW. De k staat voor kilo ende W staat voor watt.
Op het typeplaatje van een stofzuiger staat: vermogen 1,5 kW. Het vermogen van de stofzuiger is dan 1,5 × 1000 = 1500 watt.
Bij omrekenen van kilowatt naar watt vermenigvuldig je met 1000.
Bij omrekenen van watt naar kilowatt deel je door 1000.


Opdracht 7 t/m 11



Slide 13 - Tekstslide

Een boormachine heeft een vermogen van 650 W.


Hoe groot is het vermogen van de boormachine in kW?

Denk aan de stappen die je moet maken kW- hW- dW- W
A
65 W
B
6,5 W
C
0,65 W
D
0,065 W

Slide 14 - Quizvraag

leerdoelen:
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt.
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie.
ENERGIEVERBRUIK


Voor elektrische energie moet je betalen. Daarom wil het energiebedrijf weten hoeveel elektriciteit je verbruikt. De elektriciteit komt het huis binnen in de meterkast. Daar hangt de kilowattuurmeter. Deze energiemeter ‘telt’ hoeveel elektrische energie je in huis verbruikt. Dat geeft hij aan in kWh (spreek uit: kilowattuur).

Slide 15 - Tekstslide

leerdoelen:
4.5.4 Je kunt met de standen van de kilowattuurmeter berekenen hoeveel energie je verbruikt.
4.5.5 Je kunt berekenen hoeveel je moet betalen voor elektrische energie.
Soms heeft de kilowattuurmeter of kWh-meter een draaiende schijf (afbeelding 10). Bij deze kWh-meter moet je ieder jaar de meterstand doorgeven aan het energiebedrijf. De meterstand is het getal dat de meter aangeeft. Een ‘slimme meter’ heeft geen draaischijf. Hij geeft zelf de meterstand door aan het energiebedrijf (afbeelding 11). Het energiebedrijf kan nu het energieverbruik controleren.

Als je het energieverbruik weet,
 kun je uitrekenen hoeveel je hiervoor
 moet betalen. 
Je vermenigvuldigt het energieverbruik met de kosten voor 1 kWh. In 2021 is de prijs voor 1 kWh gemiddeld € 0,23.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

In welke eenheid meet je het energieverbruik in huis?
A
Kilowatt
B
Kilowattuur
C
Watt
D
Volt

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Aan het werk! NOVA
Wat? 4.5 Vermogen en energie
Opdracht 1 t/m 17
Niet de P-opdrachten!
Waar? In Magister naar leermiddelen Nova Nask. 
Hoe? Als het bord op rood staat werk je alleen en in stilte.
Als het bord op groen staat mag je fluisterend overleggen met je buurman. 
Heb je vragen? Steek je hand op en ik kom bij je. 
Klaar? Maak test jezelf!

timer
1:00

Slide 20 - Tekstslide


Schrijf drie dingen op die je deze les hebt geleerd.
Dit is een open vraag.

Slide 21 - Open vraag


Stel een vraag over iets wat je 
nog niet zo goed hebt begrepen.
Dit is een open vraag.

Slide 22 - Open vraag