IV. Kenmerken werkwoorden
Vervoegingen
Regelmatig zijn werkwoorden als wonen en geven:
Tegenwoordige tijd, Verleden tijd,
ic wone/woon, ic woonde,
du wones/woons, du woondes,
hi woont, hi woonde,
wi wonen, wi woonden,
ghi wonet/woont, ghi woondet,
si wonen, si woonden,