In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Pand en Hypotheek
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Miche Guzman heeft een appartement gekocht op de Zuidas in Amsterdam. Om de koopsom te kunnen financieren moet hij een lening bij de bank afsluiten. De bank eist tot zekerheid een hypotheekrecht op het appartementsrecht. Wanneer is dit hypotheekrecht gevestigd?
A
Als de notariële transportakte is ondertekend
B
Als de notariële akte van hypotheek verlening is ondertekend
C
Als de notariële akte hypotheek verlening is ingeschreven bij het hypotheekregister in het kadaster
D
als de overeenkomst van hypotheekverlening is getekend
Slide 2 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Bij de openbare verkoop van een vrijstaande villa met garage blijkt de opbrengst onvoldoende te zijn om de hypothecaire vordering volledig te kunnen voldoen. Wat is hiervan het gevolg?
A
De resterende hypotheken gaan teniet door zuivering
B
De hypotheekhouder behoudt zijn voorrang voor het restant van de vordering
C
De hypothecaire vorderingen gaan teniet
Slide 3 - Quizvraag
De niet batig gerangschikte hypotheken gaan teniet door zuivering (art. 3:273 BW). De hypotheekhouder behoudt zijn vorderingsrecht, maar verliest zijn voorrang.
De bv van Gerrit en Delano gaat failliet. Ten behoeve van de bank is door de bv een bezitloos pandrecht op de inventaris en de voorraden gevestigd. Waarom heeft de pandhouder in het faillissement een bijzondere positie?
A
Het pandrecht geen de bank voorrang ten opzichte van andere schuldeisers
B
Het pandrecht verschaft de bank de positie van separatist.
C
Het pandrecht verschaft de bank een zekerheidsrecht
Slide 4 - Quizvraag
De pandhouder heeft op grond van art. 3:248 BW het recht van parate executie. Dit recht kan hij uitoefenen alsof er geen faillissement was. Hij is separatist (art. 57 Fw)
Alleen de hypotheekhouder heeft het recht van parate executie en is separatist in het faillissement van de schuldenaar
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
De pandhouder en de hypotheekhouder hebben op grond van art. 3:248 en 268 BW het recht van parate executie. Dit recht kunnen zij in faillissement uitoefenen alsof er geen faillissement was. Zij zijn separatist (art. 57 Fw).
Willem heeft een door pandrecht gedekte vordering op Martina. Wanneer gaat dit pandrecht teniet?
A
Als Martina failliet wordt verklaard
B
Als Martina haar schuld volledig heeft betaald
C
Als Bo de vordering overneemt
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is vereist voor de totstandkoming van een stil pandrecht?
A
Mededeling schuldenaar
B
geregistreerde onderhandse akte
C
Mededeling schuldeiser
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Bert heeft een woning met garage, waarop hij ten behoeve van de bank een hypotheekrecht heeft gevestigd. De bank verkoopt het woonhuis met garage, omdat Bert de rente en de aflossing van zijn hypotheek niet meer kan betalen. Waarvan maakt de bank gebruik?
A
executiebeding
B
huurbeding
C
ontruimingsbeding
D
recht van parate executie
Slide 8 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Melissa en Danny hebben samen een huis gekocht. Voor de financiering van de koopsom sluiten zij een lening af bij de bank, die daarvoor een hypotheekrecht op hun huis bedingt. Wanneer is dit hypotheekrecht gevestigd?
A
Als de notariële transportakte is ondertekend
B
Als de notariële akte hypotheek verlening is ingeschreven bij het hypotheekregister in het kadaster
C
als de overeenkomst van hypotheekverlening is getekend
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Een hypotheekhouder kan in faillissement zijn recht van parate executie uitoefenen. Wat is de hypotheekhouder op grond daarvan?