Verleden tijd zwakke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Verleden tijd zwakke werkwoorden

Tegenwoordige tijd

Ik  = stam
Jij/je = stam + t 
Zij/hij = stam + t
U = stam + t
Wij = stam  + en
Jullie = stam + en
Zij = stam + en

Mijn vriend (worden) morgen 50.

Het kind (spelen) buiten.

Voltooid deelwoord.

Ik heb buiten gefietst.

Ik heb in Nederland gewoond.

Bedenk een zin met een voltooid deelwoord.

Verleden tijd zwakke werkwoorden

verleden tijd = geweest 

Softketchup

Zwakke werkwoorden

1. maak de ik-vorm 

2. kies: +te of +de. Gebruik het softketchup

3. meervoud? +n 

Suzan (luisteren) gisteren de hele dag naar de radio.

1. maak de ik-vorm

2. kies: +te of +de

3. meervoud? +n 

1. luisterde
2. luisterden
3. luisterte
4. luisterten

Ik (pakken) het boek uit de kast.

1. maak de ik-vorm

2. kies: +te of +de

3. meervoud? +n 

1. pakde
2. paakte
3. pakte
4. pakten

(proberen) jij me nu te bellen vanmorgen?

1. maak de ik-vorm

2. kies: +te of +de

3. meervoud? +n 

1. probeerde
2. probeerden
3. probeerte
4. probeerten

Tot mijn elfde (wonen) ik in Hoorn.

De kinderen (rennen) op straat.

Onregelmatige werkwoorden

Lopen   --> liepen

Helpen --> hielpen

Kiezen  ---> kozen

Begrijpen --> begrepen