'over taal' - klas 2

'over taal' en lezen - klas 2
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

'over taal' en lezen - klas 2

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij vandaag doen? 
  • Jullie krijgen theorie van 'over taal' en lezen--> blok 2.
  •  Jullie gaan de opdrachten van 'over taal' en lezen maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les: 
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit leesteksten;
  • herken je samenstellingen;
  • weet je wat figuurlijke taal is.
  • kun je een tekst grondig lezen;
herken je een aansporende tekst;
kun je een infographic of informatieve afbeelding lezen.




Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden
Je gebruikt het Stappenplan moeilijke woorden als je een onbekend woord tegenkomt --> het scheelt veel tijd als je de betekenis van een woord niet hoeft op te zoeken.

Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden (2)

Slide 5 - Tekstslide

Samenstellingen
Een taart met vruchten --> is een vruchtentaart 
een hotel met drie sterren -->is een driesterrenhotel.
Een woord dat uit twee of meer woorden bestaat, noem je een samenstelling.

Slide 6 - Tekstslide

horloge + bandje = ?
A
horlogebandje
B
horlogesbandje

Slide 7 - Quizvraag

lade + kast = ?
A
ladekast
B
ladenkast

Slide 8 - Quizvraag

Figuurlijke taal 
  • De Nederlandse taal zit vol met uitdrukkingen. 
  • Uitdrukkingen zijn voorbeelden van figuurlijke taal: 

Slide 9 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ookwel beeldspraak genoemd

Slide 10 - Tekstslide

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 12 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Lezen, blok 2 

Slide 14 - Tekstslide

Grondig lezen 
Als je een tekst goed wilt begrijpen, dan moet je die grondig lezen. 
De volgende tips kunnen je helpen bij het begrijpen van de tekst: 
  • Lees steeds een klein stukje tekst.
  • Denk aan wat je al weet. 
  • Probeer voor je te zien wat je leest. 
  • Los op wat je niet begrijpt --> moeilijk woord? Gebruik het stappenplan moeilijke woorden. --> moeilijke zin? Lees de zin opnieuw. 
  • Bedenk bij elke alinea wat de belangrijkste informatie is.
  • Zeg na elke alinea in je eigen woorden wat je gelezen hebt en stel jezelf vragen over de tekst.


Slide 15 - Tekstslide

Aansporende teksten
Aansporende tekst --> heeft als doel de lezer overhalen om iets te doen. Dat kunnen verschillende dingen zijn, bijvoorbeeld een product kopen, lid worden van een club, een festival bezoeken, naar een museum gaan of geld geven voor een goed doel.

Slide 16 - Tekstslide

Kenmerken van een aansporende tekst
  • weinig tekst;
  • speciale woorden om de lezer mee over te halen;
  • overdrijving;
  • woordgrappen, humor, rijm, nieuwe woorden;
  • grote of opvallend gedrukte woorden;
  • opvallende afbeeldingen;
  • tekst en afbeeldingen vullen de hele pagina.






Slide 17 - Tekstslide

Aansporende tekst (3)

Slide 18 - Tekstslide

Infographic
  • Een andere tekstvorm waarin de afbeeldingen duidelijk opvallen, is de infographic of informatieve afbeelding.
  • De afbeeldingen vormen één geheel met de tekst. 
  • Ze zijn beide even belangrijk en versterken elkaar. Een deel van de informatie lees je in de tekst, een ander deel zie je in de afbeeldingen. 
  • Het doel van deze tekstvorm is de lezer snel een grote hoeveelheid informatie te geven.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld infographic

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag!
Je gaat de opdrachten van 'over taal' --> blok 2 maken

Slide 21 - Tekstslide