In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Thema 1:
Verbranding en ademhaling
.
Slide 1 - Tekstslide
Overzicht basisstoffen:
Basisstof 1: Stofwisseling
Basisstof 2: Verbranding
Basisstof 3: Het ademhalingsstelsel
Basisstof 4: Ademhalen
Slide 2 - Tekstslide
Basisstof 1: Stofwisseling
Leerdoelen:
Je kunt uitleggen dat planten bij de fotosynthese energie vastleggen in glucose.
Je kunt uitleggen dat bij de afbraak van glucose energie vrijkomt.
Slide 3 - Tekstslide
Fotosynthese
Als het licht is vindt in alle groene delen van een plant fotosynthese plaats
De bladgroenkorrels gebruiken energie uit zonlicht om koolstofdioxide en water om te zetten inglucose
Glucose bevat enorm veel energie. Met die energie maakt de plant weer allerlei andere stoffen zoals bouwstoffen.
Bij de fotosynthese ontstaat ook zuurstof.
Slide 4 - Tekstslide
FORMULE FOTOSYNTHESE
ZONLICHT + WATER + CO2 --> ZUURSTOF + GLUCOSE
Slide 5 - Tekstslide
Stofwisseling
Niet alleen plantaardige cellen kunnen stoffen omzetten in andere stoffen, alle cellen van alle organismen kunnen dat.
Dit heet stofwisseling
Stofwisseling is nodig om in leven te blijven!
Slide 6 - Tekstslide
Afbraak van glucose
Bladgroenkorrels slaan energie uit zonlicht op als glucose
Na de fotosynthese wordt de glucose naar andere delen van de plant afgevoerd. Planten gebruiken glucose als energiebron.
Die energie gebruikt de plant om te groeien en nieuwe delen te ontwikkelen
De afbraak van glucose gebeurt in de mitochondriën
Plantaardige- en dierlijke cellen bezitten ze.
Slide 7 - Tekstslide
Basisstof 2: Verbranding
Leerdoelen:
Je kunt het verband beschrijven tussen verbranding en lichamelijke inspanning
Je weet dat voor verbranding zuurstof nodig is en dat koolstofdioxide ontstaat.
Slide 8 - Tekstslide
Energie
Energie is de sleutel tot overleven.
Alle organen hebben energie nodig!
Allerlei processen door energie uit glucose worden geregeld. Denk maar aan je lichaamstemperatuur op peil houden.
Slide 9 - Tekstslide
Verbranding
De afbraak van glucose in het lichaam noem je verbranding
Cellen gebruiken glucose als brandstof
Dag en nacht en in elke cel vindt verbranding plaats!
Als de cel geen verbranding doet, gaat deze dood. Dat geldt voor alle cellen van alle organismen
Slide 10 - Tekstslide
Zuurstof en koolstofdioxide
Voor verbranding is er naast brandstof ook zuurstof nodig.
Zonder zuurstof géén verbranding!
Bij de verbranding ontstaan ook nieuwe producten: Water(damp) en Koolstofdioxide
Bij verbranding komt ook energie vrij!
Slide 11 - Tekstslide
Formule verbranding
Zuurstof + Glucose --> Water + Energie + CO2
Slide 12 - Tekstslide
Inspanning
Hoe meer je inspant, hoe meer verbranding er plaatsvindt.
Dus meer zuurstof en brandstof!
Je krijgt het warm door de energie die je lichaam verlaat
Slide 13 - Tekstslide
Basisstof 3: Het ademhalingsstelsel
Leerdoel:
Je kunt delen van het ademhalingsstelsel benoemen met hun kenmerken en functies
Slide 14 - Tekstslide
Ademhalingsstelsel kort samengevat
Ingeademde lucht gaat via de neus- of mondholte naar de keelholte
Vanuit daar gaat de lucht langs het strottenhoofd de luchtpijp in
De luchtpijp vertakt zich uiteindelijk in 2 bronchiën
De bronchiën blijven zich uiteindelijk steeds vertakken in kleinere buisjes: de luchtpijptakjes.
Aan het einde van deze luchtpijptakjes bevinden zich de longblaasjes.
Onder de longen bevindt zich een sterk gespierd vlies: het middenrif. Deze beweegt omhoog en omlaag tijdens het ademen.
Slide 15 - Tekstslide
Ademhalingsstelsel getekend
Slide 16 - Tekstslide
Inzoomen op de neusholte
In de neusholte bevindt zich neusslijmvlies dat gevormd wordt door slijm producerende cellen. Door dit slijm wordt de lucht vochtig.
Ook lopen er bloedvaten dicht onder het neusslijmvlies. Die zorgen ervoor dat de lucht wordt verwarmd omdat het bloed warm is.
Ziekteverwekkers en klein vuil blijven plakken in het neusslijmvlies. Door trilharen in het slijmvlies worden ze naar de keelholte gebracht om ze door te slikken.
De neusharen houden grote stofdelen tegen.
Het reukzintuig keurt de ingeademde lucht.
Slide 17 - Tekstslide
Het neusslijmvlies
Slijmlaag.......................
Trilhaarcel.......................
Slijmproducerende cel.....
Bloedvat..........................
Slide 18 - Tekstslide
Inzoomen op de keelholte
Niet alleen ingeademde lucht gaat de keelholte in. Ook voedsel gaat de keelholte in.
Over het algemeen zijn de huig en het strottenklepje altijd open.
Het strottenklepje sluit de luchtpijp af als er voedsel de keelholte passeert. Zo komt het niet de luchtpijp in.
De huig sluit weer de neusholte af bij voedsel inslikken.
Als je strottenklep en of je huig niet goed sluiten verslik je je. Net als jij altijd doet
Slide 19 - Tekstslide
Keelholte bij ademen, slikken en verslikken
Slide 20 - Tekstslide
Inzoomen op de luchtpijp en longen I
De luchtpijp is een holle buis die aansluit op het strottenhoofd.
De wand van de luchtpijp bevat hoefijzervormige kraakbeenringen zodat de luchtpijp altijd open blijft staan. (stofzuiger) de luchtpijptakjes hebben die niet.
De wanden van de luchtpijp, bronchiën, luchtpijptakjes en longblaasjes bevatten slijmvlies. Ook hier bevinden zich trilharen om overtollig slijm naar de keelholte af te voeren.
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Inzoomen op de luchtpijp en longen II
Aan het uiteinde van de luchtpijptakjes bevinden zich de longblaasjes.
De longblaasjes zijn omgeven door een netwerk van bloedvaatjes: de longhaarvaten.
De wanden van de bloedvaten en longblaasjes zijn erg dun daardoor kunnen koolstofdioxide en zuurstof er doorheen. Dit heet gaswisseling
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Basisstof 4: Ademhalen
Leerdoelen:
Je kunt de werking van de longblaasjes beschrijven
Je kunt beschrijven hoe een inademing en uitademing tot stand komen
Slide 25 - Tekstslide
Gaswisseling I
De lucht die je uitademt heeft een andere samenstelling dan de lucht die je inademt.
Als je inademt neem je zuurstof op uit de lucht. De zuurstof gaat via een longblaasje via de haarvaten in het bloed. Daar wordt de zuurstof naar elke cel gebracht zodat de cel aan verbranding kan doen.
Bij de verbranding komt koolstofdioxide vrij. Als je uitademt gaat de koolstofdioxide via de haarvaten en via de longblaasjes naar de lucht. Ook geef je energie (warmte) en water (waterdamp) af aan de lucht
Slide 26 - Tekstslide
Gaswisseling II
De opname en afgifte van zuurstof en koolstofdioxide noem je de gaswisseling
Door de dunne wanden van de longblaasjes en haarvaten kan dit snel en gemakkelijk plaatsvinden.
Bloed dat naar de longblaasjestoe stroomt bevat weinig zuurstof ook welzuurstofarm bloed
Bloed dat van de longblaasjesaf stroomt bevat veel zuurstof ook welzuurstofrijk bloed
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Ademhaling
Om adem te halen gebruik je de ademhalingsspieren: Het middenrif, de buikspieren, de tussenribspieren en de spieren bij het sleutelbeen.
De lucht in de longen moet voortdurend worden ververst. Dat gebeurt als je in- en uitademt.
Dit kan op 2 manieren: via de borst of via de buik
Bij gewone/rustige ademhaling vindt beide plaats.
Slide 29 - Tekstslide
Borstademhaling I
Bij de borstademhaling (ribademhaling) bewegen de ribben en het borstbeen. De ribben zitten met gewrichten aan de wervelkolom. Ook zitten ze vast aan het borstbeen met kraakbeen.
Door deze verbindingen kunnen de ribben en het borstbeen bewegen
Slide 30 - Tekstslide
Borstademhaling II
Bij inademing spannen de tussenribspieren zich in en bewegen de ribben en het borstbeen omhoog. Daardoor wordt de borstholte groter. Daardoor vullen je longen zich met lucht.
Bij uitademing ontspannen de tussenribspieren zich en bewegen de ribben en het borstbeen omlaag en krimpt de borstholte weer. Daardoor wordt er lucht naar buiten geperst
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Buikademhaling
Bij de buikademhaling (middenrifademhaling) bewegen het middenrif en de buikwand.
Het middenrif trekt samen en beweegt omlaag. Daardoor wordt de borstholte groter en stroomt er lucht naar binnen. Doordat het middenrif omlaag beweegt worden je organen weggedrukt en beweegt je buik naar voren.
Als het middenrif ontspant beweegt het omhoog keert de buikwand weer in de normale stand en wordt de borstholte kleiner. Daardoor wordt er weer lucht uit de longen geperst.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Nu komen een paar vragen over het hoofdstuk:
Slide 35 - Tekstslide
+ water +
-->
+
1) Maak de formule voor fotosynthese af door de woorden te slepen op de lege plekken
Zonlicht
Zuurstof
Koolstofdioxide
Glucose
Slide 36 - Sleepvraag
2) Wanneer vindt er in een plantencel verbranding plaats?
A
Nooit
B
alleen overdag
C
alleen in de nacht
D
overdag en in de nacht
Slide 37 - Quizvraag
3) In welke celorganellen vindt verbranding plaats?
Slide 38 - Open vraag
In een ruimte bevinden zich organismen van dezelfde soort. In het diagram zie je de hoeveelheid zuurstof en koolstofdioxide in de ruimte veranderen. 4) Welke bewering is juist?
A
In de ruimte bevinden zich planten die in het donker staan
B
In de ruimte bevinden zich dieren die in het licht leven
C
In de ruimte bevinden zich planten die in het licht staan
D
In de ruimte bevinden zich dieren die in het donker leven
Slide 39 - Quizvraag
Spieren zijn opgebouwd uit cellen. Die spiercellen zijn niet bij iedereen gelijk. Sommige mensen hebben meer mitochondriën in hun spiercellen. Anderen hebben minder mitochondriën in hun cellen.
5) Leg uit welke spiercellen voorkomen bij mensen die veel sporten
Slide 40 - Open vraag
Sommige mensen die veel door hun mond ademen hebben meer last van keelontstekingen.
6) Leg uit hoe dat komt
Slide 41 - Open vraag
7) Zet de stappen van inademen met de buikademhaling
in de juiste volgorde. Sleep de antwoorden naar de juiste
nummers
1
2
3
4
1
De borstholte wordt groter
De lucht stroomt naar binnen
Het middenrif spant aan en beweegt omlaag. De buikwand beweegt naar buiten