In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Vertaal: le vêtement
A
het kledingstuk
B
de riem
C
de gozer
D
de mode
Slide 3 - Quizvraag
le pull
A
de jurk
B
de trui
C
het paar
D
de polo
Slide 4 - Quizvraag
le maillot de bain
A
het spel
B
het horloge
C
de held
D
de zwembroek/ het badpak
Slide 5 - Quizvraag
le T-shirt
A
het T-shirt
B
de sportschoenen
C
een beetje
D
de maand
Slide 6 - Quizvraag
la ville
A
de winkel
B
de muts
C
de stad
D
de muziek
Slide 7 - Quizvraag
au centre commercial
A
op het feest
B
naar de stad
C
op het platteland
D
in het winkelcentrum
Slide 8 - Quizvraag
le prix
A
de prijs
B
de verrassing
C
het stripboek
D
de supermarkt
Slide 9 - Quizvraag
la langue
A
het kledingstuk
B
de taal
C
de schoen
D
het boek
Slide 10 - Quizvraag
demain
A
mogelijk
B
veel
C
morgen
D
bijna
Slide 11 - Quizvraag
moche
A
zwart
B
meerdere
C
alleen
D
lelijk
Slide 12 - Quizvraag
cher, chère
A
duur
B
wit
C
lief
D
oud
Slide 13 - Quizvraag
toi
A
jij
B
welkom
C
voor
D
misschien
Slide 14 - Quizvraag
porter
A
kiezen
B
boodschappen doen
C
leren
D
dragen
Slide 15 - Quizvraag
apprendre
A
besluiten
B
leren
C
vinden
D
kiezen
Slide 16 - Quizvraag
je connais
A
wij zijn geweest
B
ik heb verloren
C
ik ook
D
ik ken
Slide 17 - Quizvraag
c'était
A
het was
B
het kost
C
ik ook
D
ik ken
Slide 18 - Quizvraag
On va en ville, ce weekend?
A
Waar houdt hij van?
B
Wat wil je kopen?
C
Gaan we dit weekend naar de stad?
D
Hoeveel kost het?
Slide 19 - Quizvraag
Oui, je veux acheter un jean.
A
Ja, hij draagt graag een spijkerbroek.
B
Ja, laten we gaan.
C
ja, ik wil een spikerbroek kopen.
D
ja, ik wil een spijkerbroek passen.
Slide 20 - Quizvraag
Comment tu trouves ce jean?
A
Wat vindt hij leuk om te dragen?
B
Welke maat heb jij?
C
Gaan we dit weekend naar de stad?
D
Hoe vindt je deze spijkerbroek?
Slide 21 - Quizvraag
pas mal.
A
Hij is mooi
B
niet slecht
C
het leven
D
wat lelijk
Slide 22 - Quizvraag
overhoorkaartjes maken
Vocabulaire A blz.128
Gebruik 1 kleur voor de vrouwelijk woorden, 1 kleur voor de mannelijke woorden, 1 kleur voor de werkwoorden, 1 kleur voor de zinnen, en 1 kleur voor de andere woorden.