3. werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in de zin, de handeling) of naamwoordelijk gezegde ( alle werkwoorden in de zin + naamwoord)
HANDELING >> Jan fietst naar school of Jan is naar school gefietst
Maar er kan ook een NAAMWOORDELIJK GEZEGDE zijn:
Het onderwerp wordt dan door een koppelwerkwoord gekoppeld aan een
TOESTAND/STATUS/EIGENSCHAP
Deze meneer blijkt dokter te zijn >> Jan is verkouden geworden