2.1 M&M

Burgers en stoommachines

2.1 Naar een ander soort leven
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Burgers en stoommachines

2.1 Naar een ander soort leven

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning 
- Aanwezigheid, boekencontrole 

- Zelfstandig maken INTRO blz. 44+45 

- Samen lezen §2.1 'Naar een ander soort leven' deel 1 / filmpjes

Maak van §2.1 'Naar een ander soort leven' vraag 1 t/m 7

Lesdoelencheck


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen van deze les
  1. .. ik kan uitleggen wat een grondwet is.

  2. .. ik begrijp het verschil tussen conservatief en liberaal

  3. .. ik kan benoemen wat er in Nederland veranderde door de nieuwe grondwet van 1848.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

1815: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
  • Napoleon verslagen bij Waterloo!
  • 1815 Nederland werd een koninkrijk
  • koning Willem I

  • Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, België en Luxemburg

  • Een grondwet! We werden een constitutionele monarchie.

Slide 5 - Tekstslide

Constitutionele monarchie
Nederland land met een grondwet
Constitutionele monarchie 
Koning leider van de regering regeerde samen met de ministers

Naast de ministers was er een parlement met
Eerste Kamer en Tweede Kamer

Slide 6 - Tekstslide

1840-1848: 
Koning Willem II
  • Conservatief: geen ruimte voor veranderingen. Macht bij de koning
  • Liberalen: Rijke ondernemers wilden meer inspraak. Vrijheid in de politiek

  • Koning Willem 1 en 2 regeren als absolute vorst

  • Moet niets weten van democratie

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide


Revolutiejaar 
1848



  • In 1830 werd België onafhankelijk van Nederland
  • Overal zitten er weer koningen op de Europese tronen en ondanks 'een grondwet' is er maar weinig democratie.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Werkomstandigheden in de industriële samenleving
Samenleving werd anders
Industriële samenleving: Mensen woonden in steden/werkten in fabrieken
Arbeiders slechte werkomstandigheden
Lange dagen
Alleen zondag vrij

Slide 12 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Lange werkdagen: 6 dagen en geen vrije dagen of  vakantie.

  • Oorverdovend lawaai.

Slide 13 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Binnen was het donker en er was weinig frisse lucht in de fabriekshallen.
  • Gevaarlijk werk: weinig oog voor veiligheid.
  • Ziek betekend geen geld. 

Slide 14 - Tekstslide

Werken en wonen
  • Donkere, piepkleine woningen, dicht op elkaar.
  • Afval en uitwerpselen kwamen in beerputten terecht of in rivieren/ kanalen.
  • Geen schoondrinkwater.

Slide 15 - Tekstslide

De Sociale Kwestie
  • Een kwestie is een probleem

  1. Het probleem van de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders.
  2. Armoede probleem

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Wat is de Grondwet?
A
Wet over het gebruik grond
B
Belangrijkste wet voor iedereen
C
Wet over bodemgebruik
D
Wet voor nieuwe wetten

Slide 18 - Quizvraag

In 1848 kreeg Nederland een liberale grondwet. Wie ontwierp deze grondwet?
A
Willem I
B
Thorbecke
C
Van Houten
D
Willem II

Slide 19 - Quizvraag

Wie moet zich in Nederland
aan de grondwet houden?
A
Alleen de overheid
B
Alleen de burgers
C
Iedereen in Nederland
D
Alleen de kinderen

Slide 20 - Quizvraag

Een koninkrijk met een grondwet is:
A
Parlementaire democratie
B
Constitutionele monarchie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een constitutionele monarchie?
A
Een land met een koning
B
Een land met een grondwet
C
Een land met een gekozen president
D
Een land met een koning en een grondwet

Slide 22 - Quizvraag

Liberalen willen vooral.....
A
Weinig overheidsbemoeienis
B
Gelijkheid
C
Geen vrijheid
D
Politiek met de bijbel

Slide 23 - Quizvraag

Hoe noemen we de problemen van de arbeiders eind 19de eeuw?
A
Liberale kwestie
B
Corona
C
Sociale kwestie
D
Asociale kwestie

Slide 24 - Quizvraag

Vakbonden zijn..
A
Groepen die graag willen protesteren
B
Organisatie die opkomt voor rechten van arbeiders
C
Vrouwen en kinderen die moeten werken
D
Politieke partijen die bezig zijn met mensen

Slide 25 - Quizvraag

Wat is NIET waar?
Na 1848 ....
A
kregen de burgers meer vrijheden
B
kreeg het parlement meer te zeggen.
C
mocht de koning alles beslissen in het land
D
mochten alleen rijke mannen stemmen

Slide 26 - Quizvraag

Wie hebben er kiesrecht in 1848?
A
Mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
C
Als een man genoeg belasting betaald mag hij stemmen
D
Niemand mag stemmen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van emancipatie?
A
De koning blijft de hoogste macht in het land
B
Arbeiders richten vakbonden op
C
Arme mensen krijgen de kans om naar school te gaan
D
Vrouwen krijgen het recht om te stemmen

Slide 28 - Quizvraag

Waar of niet waar: Het kinderwetje zorgde voor een volledige afschaffing van kinderarbeid?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Hoe noem je het als mannen en vrouwen boven de 18 jaar mogen stemmen?
A
Algemeen stemrecht
B
Passief kiesrecht
C
Algemeen kiesrecht

Slide 30 - Quizvraag

Door Thorbecke worden mensen gekozen in de regering. Hoe noem je het als je zelf gaat stemmen.
A
actief kiesrecht
B
passief kiesrecht

Slide 31 - Quizvraag

Het recht om jezelf verkiesbaar te stellen, noemen we [...]
A
Actief kiesrecht
B
Passief kiesrecht

Slide 32 - Quizvraag

De eerste kamer kan
A
Wetten maken of veranderen
B
alleen weten veranderen
C
alleen wetten goed- of afkeuren

Slide 33 - Quizvraag

Wat is NIET waar over Aletta Jacobs?
A
Ze was de eerste vrouwelijke arts van Nederland
B
Ze was het eerste meisje in Nederland dat mocht studeren
C
Ze was een voorstander van vrouwenkiesrecht
D
Ze was de eerste vrouwelijke minister president van Nederland

Slide 34 - Quizvraag

Een "zetel" in de Tweede Kamer is een ander woord voor:
A
Een stem
B
Een kiezer
C
Een wetsvoorstel
D
Een stoel

Slide 35 - Quizvraag

Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150

Slide 36 - Quizvraag

Waar worden wetten gemaakt?
A
Eerste kamer
B
Tweede kamer

Slide 37 - Quizvraag

Hoeveel zetels moet je hebben voor een meerderheid in de Tweede Kamer?
A
38
B
75
C
76
D
150

Slide 38 - Quizvraag

Waaruit bestaat het parlement in Nederland?
A
Eerste Kamer + Tweede Kamer
B
Koning + Koningin
C
Minister-President + Eerste Kamer
D
Tweede + Derde Kamer

Slide 39 - Quizvraag

Hoe noemen we de koning en de ministers samen?
A
De Eerste Kamer
B
Het parlement
C
De regering
D
De Tweede Kamer

Slide 40 - Quizvraag

Wat doen Kamerleden in de tweede kamer?
A
Het maken en controleren van wetten
B
Luisteren naar de koning
C
Met elkaar ruzie maken

Slide 41 - Quizvraag