H2 taalverzorging Spelling persoonsvorm in samengestelde zinnen

DOELEN


- je kunt de persoonsvormen in samengestelde zinnen correct spellen

samengestelde zinnen
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

DOELEN


- je kunt de persoonsvormen in samengestelde zinnen correct spellen

samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

Slide 2 - Tekstslide

PERSOONSVORM IN SAMENGESTELDE ZINNEN


Je weet nu hoe je de persoonsvormen en onderwerpen kunt vinden in samengestelde zinnen, maar hoe spel je ze goed?



Slide 3 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

(Loop / liep) jij straks naar het evenement of (neem / nam) jij de bus?
A
loop / neem
B
loop / nam
C
liep / neem
D
liep / nam

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Op de veiling gisteren (biedt / bood) mijn oom op een schilderij, maar een andere koper (heeft / had) een hoger bod.
A
biedt / heeft
B
biedt / had
C
bood / heeft
D
bood / had

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Wanneer mijn tante naar Amerika (verhuist / verhuisde), (neemt / nam) ze haar huisdieren mee.
A
verhuist / neemt
B
verhuist / nam
C
verhuisde / neemt
D
verhuisde / nam

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Liesbeth (graaft / groef) gisteren allemaal gaten in de tuin, want ze (moet / moest) straks drie grondsoorten inleveren bij aardrijkskunde.
A
graaft / moet
B
graaft / moest
C
groef / moet
D
groef / moest

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Sommige mensen (bloost / blozen) altijd als ze het woord (krijgt / krijgen).
A
bloost / krijgt
B
bloost / krijgen
C
blozen / krijgt
D
blozen / krijgen

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Mijn broertje (brandde / brandden) bijna zijn vingers, toen hij de kaarsen (aanstak / aanstaken).
A
brandde / aanstak
B
brandde / aanstaken
C
brandden / aanstak
D
brandden / aanstaken

Slide 9 - Quizvraag

PERSOONSVORMEN IN SAMENGESTELDE ZINNEN


Eerder leerde je hoe je de persoonsvormen en onderwerpen kunt vinden in samengestelde zinnen.


Nu leer je de persoonsvormen goed spellen.



Slide 10 - Tekstslide

PERSOONSVORMEN

 IN SAMENGESTELDE ZINNEN

Juist spellen van de persoonsvormen:

- Controleer of het werkwoord een persoonsvorm is

- Kijk of het werkwoord in de tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt) moet staan

- Kijk naar het onderwerp om te zien of de pv enkelvoud (ev) of meervoud (mv) is

- Vul de juiste vorm van het werkwoord in


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm: (noteer ze onder elkaar en in kleine letters)
Het sportshirt (zitten) nog in mijn tas, maar ik (zullen) het zo in de wasmachine stoppen.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Toen de brandweer (arriveren), (takelen) de brandweerlieden de vrachtwagen snel uit de sloot.

Slide 16 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

De president van Rusland (komen) volgende week naar Nederland en dan (ontmoeten) hij onze koning.

Slide 17 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Gisteren (repareren) de fietsenmaker mijn fiets, maar nu (zijn) de ketting alweer kapot.

Slide 18 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Deze dj (draaien) altijd veel jaren 80-hits, omdat grofweg alle luisteraars dat leuk (vinden).

Slide 19 - Open vraag

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Kaylan (ontvangen) nu geen sms'jes, want zijn mobiel (zijn) kapot.

Slide 20 - Open vraag

GELEERD?


- Je kunt de persoonsvorm in samengestelde zinnen correct spellen.


werkwoordspelling

Slide 21 - Tekstslide

Schrijf twee dingen
op die je deze les
hebt geleerd.

Slide 22 - Open vraag

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 23 - Open vraag