Samenvatting Unit 6

Samenvatting Unit 6
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Samenvatting Unit 6

Slide 1 - Tekstslide

Rules
LIDWOORDEN IN HET ENGELS
- Geen verschil "de" en "het", je gebruikt: THE
- Voor "een" zijn twee vertalingen: A + AN

De auto   = The car
Het ei       = The egg 
Een auto = A car
Een ei      = An egg

Slide 2 - Tekstslide

medeklinkers - klinkers
medeklinkers - klinkers

Slide 3 - Tekstslide

Een (A/An)
.


Het gaat om wat je hoort, niet om wat je ziet!
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg

Slide 4 - Tekstslide

Een (A/An)
Maar een klinker kan klinken als een medeklinker:

-"u" kan klinken als "you"
> A University

- "o" kan klinken als "w"
> A one bedroom appartment
Maar een medeklinker kan klinken als een klinker:

- Soms spreek je de "h" niet uit:
> An hour

- Bij een afkorting hoor je soms de klinker niet
> An NBC reporter

Slide 5 - Tekstslide

Wh- words
Who? 
Why?
How?
What?
When?
Where?

Slide 6 - Tekstslide

Wh- words
Who? 
Wie?
Persoon
Why?
Waarom?
Reden
How?
Hoe?
Manier
What?
Wat?
Dingen
When?
Wanneer?
Tijd
Where?
Waar?
Plaats

Slide 7 - Tekstslide

Enkelvoud ->
Meervoud ->
Dichtbij
Ver weg

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoud ->
Meervoud ->
Dichtbij
Ver weg

Slide 9 - Tekstslide

Hoe komt je erachter?

1. Is het 1 ding of zijn het er meer?

2. Zijn ze dichtbij of ver weg?

Slide 10 - Tekstslide

Signaalwoorden:

Dichtbij
- over here
- in my hand/bag/room
- close by
- next to


Ver(der) weg
- over there
- at the other side of
- at the end of
- behind



Slide 11 - Tekstslide

this/that/these/those
this
1 ding, dichtbij
that
1 ding, ver weg
these
meerdere dingen, dichtbij
those
meerdere dingen, ver weg

Slide 12 - Tekstslide

Was / Were
Was en were betekenen was en waren
Ik was aan het voetballen - I was playing footbal
Wij waren aan het voetballen - We were playing football

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Langzaam
Slow
Slower (than)
(The) slowest
Hard
Hard
Harder (than)
(The) hardest
Rijk
Rich
Richer (than)
(The) richest
Snel
Fast
Faster (than)
(The) fastest
Als je wilt vergelijken, zet je -er of -est achter het bn
Fit
Fit
Fitter (than)
(The) fittest
Groot
Big
Bigger (than)
(The) biggest
Makkelijk
Easy
Easier (than)
(The) easiest
Blij
Happy
Happier (than)
(The) happiest
Let op de spelling bij:

Slide 16 - Tekstslide