Wat moet je weten voor de toets?
Paragraaf Fictie non-fictie (blz. 64 t/m blz. 71)
• Wat is fictie?
• Wat is realistische fictie?
• Wat is non-fictie?
Paragraaf Personages (blz. 72 t/m blz. 77)
• Wat zijn personages?
• Wat is de hoofdpersoon?
• Wat zijn bijfiguren?
• Wat betekent “je inleven in een verhaal”?
Verder moet je een aantal korte verhaaltjes lezen en weten welk verhaal fictie/ non fictie is en moet je bij een tekst de hoofdpersoon en bijfiguren kunnen benoemen.