BEELDSPRAAK

BEELDSPRAAK
LETTERLIJK                                                               FIGUURLIJK
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BEELDSPRAAK
LETTERLIJK                                                               FIGUURLIJK

Slide 1 - Tekstslide

Hen of Hun?
Ik geef dat cadeau aan ....
timer
0:30
A
hun
B
hen

Slide 2 - Quizvraag

hen, zij of hun?
..... hebben dat aan mij gegeven.

timer
0:30
A
hen
B
zij
C
hun

Slide 3 - Quizvraag

Maak samenstellingen met:
rijst en pap, groente en soep
Leg uit waarom.
timer
1:30

Slide 4 - Open vraag

Huiswerk
Jullie hebben het filmpje gekeken over beeldspraak. 
Zijn hier nog vragen over?

De leerlingen die geen vragen hebben kunnen verder met Taalverrijking Leswijs hoofdstuk  6, 6.4 A.B.C.  en de opdracht die in Its Learning is gezet! Je mag muziek op als je oortjes hebt.
Als je klaar bent met hoofdstuk 6 ga je lezen.

Behoefte aan extra uitleg of filmpje niet bekeken? Doe dan mee!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Wat is beeldspraak?

Slide 7 - Woordweb

Beeldspraak:

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Een beeld roept een bepaald gevoel op en je vergelijkt iemand of iets (object) daarmee.

Soorten beeldspraak:

  • Vergelijking
  • Metafoor
  • Personificatie

Slide 8 - Tekstslide

vergelijking

WERKELIJKHEID (OBJECT)                                             BEELD


KAREL EN JAN lijken als TWEE DRUPPELS WATER op elkaar.            vergelijking met als


GAVIN, EEN HELD OP SOKKEN, woont in die straat.

    vergelijking zonder als


Slide 9 - Tekstslide

Maak een vergelijking met een slak.
timer
1:00

Slide 10 - Open vraag

Metafoor
WERKELIJKHEID                       BEELD
(OBJECT)                                                 

Slide 11 - Tekstslide

Metafoor
  • Bij een metafoor vallen het object en het beeld samen.
  • Je vervangt het object helemaal door het beeld.

Bijvoorbeeld:

- DIE ZWIJNENSTAL moet je eerst opruimen.  ( De kamer wordt met een  zwijnenstal vergeleken.)  

- DIE KLEUTER zit in 5VWO. (De leerling wordt met een kleuter vergeleken.)


Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden

Slide 12 - Tekstslide

timer
1:00
Maak een metafoor met het woord 'beer'.

Slide 13 - Woordweb

Personificatie
Je geeft een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen.

Bijvoorbeeld:

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen

- Die kozijnen schreeuwen om een verfbeurt.

Slide 14 - Tekstslide

"Ze bleef opeens staan en balde de handen tot vuisten terwijl buiten twee koplampen aansprongen als twee gloeiende ogen. Christine viel weer met een verkreukelde motorkap op Leigh aan. Helder metaal scheen door de beschadigde verf heen. Haar grill leek wel uit haaientanden te bestaan."
Noem de personificaties.

Slide 15 - Open vraag

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 16 - Quizvraag

Het opvangkamp bood de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 17 - Quizvraag

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 18 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 19 - Quizvraag

Esmeralda is een draak van een vrouw.
A
metafoor
B
vergelijking met als
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 20 - Quizvraag

De zon lachte hem stralend toe.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
vergelijking zonder als

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video