12.2 Het zit in de familie

12.2 Het zit in de familie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

12.2 Het zit in de familie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Wat weet je nog? (10 minuten)
  • Leerdoelen
  • Uitleg over 12.2 deel 1 + oefeningen
  • Opdrachten maken

Keuze: meedoen of zelfstandig in de LessonUp. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Harm zijn vader heeft blauwe ogen, terwijl Harm zelf bruine ogen heeft. Welke kleur ogen heeft de moeder van Harm?
A
Bruin
B
Blauw
C
Dit kan je niet weten.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Harm zijn vader heeft blauwe ogen, terwijl Harm zelf bruine ogen heeft. Wat is het genotype van de moeder?
A
BB
B
Bb
C
Dit kun je niet weten.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vader van Pim heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Pim heeft blauwe ogen.
Hoe groot is de kans dat het nieuwe zusje van Pim bruine ogen heeft?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Persoon 4 heeft als enige blauwe ogen, de rest heeft bruine ogen. Kun je met deze informatie het genotype van de ouders bedenken?
A
BB en Bb
B
Allebei Bb
C
Bb en bb
D
Dit kun je niet weten.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt alleen je tong oprollen als je allel R hebt. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen heeft twee zussen, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook.
Welke genotypen van de ouders en de zusters zijn dan mogelijk?
A
Ouders RR en Rr, zussen RR en/of Rr.
B
Ouders Rr en Rr, zussen alleen RR.
C
Ouders RR en Rr, zussen alleen Rr.
D
Ouders Rr en Rr, zussen RR en/of Rr.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie).
Beide ouders kunnen tongrollen.
Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot.
Hoe groot is de kans dat het kind genotype Aa=heterozygoot heeft?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ouderpaar (P-generatie) verwacht een kind (F1-generatie).
Beide ouders kunnen tongrollen.
Beide zijn voor die eigenschap heterozygoot.
Hoe groot is de kans dat het kind kan tongrollen?
A
75%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij cavia's komen genen voor die we aanduiden met R en r. De aanwezigheid van het gen R geeft vlekken op de vacht. Twee cavia's, Snuf en Snuitje, krijgen jongen. Deze jongen hebben de genotypen RR, Rr en rr.
Wat zijn de genotypen van Snuf en Snuitje?
A
RR en Rr
B
RR en rr
C
Rr en Rr
D
Rr en rr

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten.

Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de afgebeelde genen zijn sowieso intermediair?
A
Veerkleur kip en beharing bladeren
B
Beharing bladeren en tongrollen
C
Tongrollen en bloemkleur
D
Bloemkleur en veerkleur kip

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind heeft groenbruine ogen. De groene kleur erft intermediair over. Welke oogkleur kunnen de ouders gehad hebben?
A
groene ogen x groene ogen
B
bruine ogen x groene ogen
C
bruine ogen x blauwe ogen
D
bruine ogen x bruine ogen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het einde van deze les kun je:
  • Uitleggen wat monogeen betekent.
  • Uitleggen wat een recessief overervende ziekte is en hier voorbeelden van geven.
  • Uitleggen wat een drager is.
  • Uitleggen wat een dominant overervende ziekte is en hier voorbeelden van geven.
  • Uitleggen wat geslachtsgebonden recessieve/dominante overerving is en hier voorbeelden van geven.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijke aandoening
Monogeen = een aandoening wordt bepaald door één gen.
Albinisme wordt bijvoorbeeld bepaald door één gen.

Een aandoening kan recessief of dominant overerven.
  • Recessief: heterozygoot heeft geen ziekteverschijnselen.
  • Dominant: heterozygoot heeft wel ziekteverschijnselen.

Als je heterozygoot bent voor een aandoening, die recessief is, ben je drager.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Recessieve overerving
Komt pas tot uiting als je van beide ouders een recessief allel erft. 

Persoon die heterozygoot is -> gezond, maar drager 

Vader, moeder, jongetje met oranje shirt en gele shirt zijn dragers. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen 1
PKU is een stofwisselingsziekte die recessief wordt overgeërfd. 
Beide ouders zijn heterozygoot. 

1. Wat zijn de genotypen van de ouders?
2. Zijn de ouders gezond of ziek? En zijn de ouders 
drager? ja/nee 
3. Maak een kruisingsschema en bereken de kans 
dat de ouders een kind krijgen met PKU. 
  1. Pp en Pp
  2. Gezond, ze zijn drager
  3. 25% (alleen bij pp)
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dominante overerving
Wordt veroorzaakt door een dominant allel. 

Komt tot uiting als je het dominante allel hebt (heterozygoot of homozygoot dominant)

Geen dragers!   -->  waarom niet?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen 2
De ziekte van Huntington is een dominant-overervende ziekte waarbij bepaalde delen van de hersenen worden aangetast door uitval van hersencellen. Moeder is homozygoot recessief en vader is heterozygoot.

1. Wat zijn de genotypen van de ouders?
2. Zijn de ouders gezond of ziek? 
3. Maak een kruisingsschema en bereken 
de kans dat de ouders een kind krijgen 
met de ziekte van Huntington. 

  1. Moeder = hh, vader = Hh
  2. Vader is ziek, moeder niet
  3. 50% (Hh)
timer
2:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

X-chromosomale overerving
= geslachtsgebonden recessieve overerving
Het gen voor de aandoening ligt op het x-chromosoom en is (meestal) recessief. 
Voorbeeld = kleurenblindheid

Notatie is anders! 




Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslachtsgebonden (uitleg)
Sommige aandoeningen erven over via  het X-chromosoom, bv. 
kleurenblindheid.

Een man met een recessief allel, heeft geen ander allel, door 
Y-chromosoom, dus komt het tot uiting.
Krijgt een vrouw het allel voor kleurenblindheid? Dan is de kans klein dat dat ook op haar tweede X-chromosoom ligt. Kans op kleurenblind meisje is dus heel klein.

Geslachtsgebonden dominante overerving: komt weinig voor. Voorbeeld: syndroom van Alport (aandoening van nieren, oren en ogen).

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen 3
Kleurenblindheid erft x-chromosomaal over en is recessief. 
Een vader met kleurenblindheid en een moeder die heterozygoot is, krijgen samen een kind. 

1. Wat is het genotype van beide ouders?

2. Maak een kruisingsschema en bereken 
de kans dat deze ouders een kleurenblinde zoon krijgen. 
  1. XAXa = moeder                    XaY = vader
  2. 50% op zoon, daarvan 50% kans op Xa, dus 25% kans op kleurenblinde zoon 
timer
2:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stambomen
D.m.v. een stamboom kun je er vaak achter komen of een eigenschap recessief of dominant .
Je kunt dan dus berekenen hoe groot de kans is om een aandoening/eigenschap te erven.

2 gezonde ouders met een ziek kind  -> aandoening is recessief en de ouders zijn drager (heterozygoot)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen 4
Twee ouders die wel kleuren kunnen zien, hebben twee kinderen (zie de afbeelding, vierkant = man, rond = vrouw)

Kun je weten wie de zoon kleurenblindheid gegeven heeft?     

  • Ja, moet gegeven zijn door moeder, want is X-chromosomaal. Vader is ook niet kleurenblind, dus heeft het recessieve allel niet.
timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Ja, de moeder. Vader kan nooit kleurenblindheid geven aan een zoon, aangezien het op het X-chromosoom ligt. 
Oefenen 5
In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind (?). 
1. Hoe weet je of het recessief of dominant is?
2. Hoe groot is de kans dat dit kind albinisme heeft? 
Maak een kruisingsschema.

  1. Ouders hebben het niet, maar kinderen wel. Dus moet recessief zijn.
  2. Ouders zijn heterozygoot. Kans op aa = 25%
timer
2:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!

Basis: 3 t/m 6, 8 t/m 17 (weektaak).


Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
  • Oefenen met stamboomvragen
  • Zelfstandig lezen: 12.2 deel 2 (blz. 96 en 98)
  • Opdrachten maken

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met stamboomvragen:

  1. Lees de vraag.
  2. Schrijf je antwoord op (individueel).
  3. Klassikaal bespreken.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hana heeft de ziekte niet en is homozygoot recessief.

 

Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hana de ziekte FH krijgt?

Slide 29 - Tekstslide

50%
Er bestaan enkele ziekten die tot gevolg hebben dat het bindweefsel veel te slap is. Alle ziekten uit deze groep zijn erfelijk en er zijn verschillende genen die zo’n ziekte kunnen veroorzaken. Sommige van die genen zijn dominant, andere zijn recessief.

In de afbeelding worden twee ouderparen weergegeven. Beide mannen komen uit families waarin een ziekte uit de groep voorkomt. Naast de ouders zijn de chromosomen afgebeeld waarop een gen dat zo’n ziekte veroorzaakt, zich kan bevinden.

Bij welke van de twee mannen is het gen recessief, bij de man van paar P of bij de man van paar Q?

Slide 30 - Tekstslide

Q

Kun je weten wie de zoon kleurenblindheid gegeven heeft? 

Slide 31 - Tekstslide

Ja, de moeder. Vader kan nooit kleurenblindheid geven aan een zoon, aangezien het op het X-chromosoom ligt. 
Het ontbreken van de zaadleiders komt vaak voor bij mannen met taaislijmziekte, een erfelijke ziekte. In de afbeelding zie je een deel van een stamboom van een familie waarin taaislijmziekte voorkomt. Eén van de mannen in de stamboom heet Peter.

Is het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt dominant of recessief?

Slide 32 - Tekstslide

Recessief.
Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beiden heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Ze krijgen nog een dochter.

 

Hoe groot is de kans dat deze dochter geen taaislijmziekte heeft?

Slide 33 - Tekstslide

75%
Lezen: blz. 96 en 98


Af op
3 t/m 6, 8 t/m 17

Leerdoelen:

Aan het einde van deze les kun je:
  • een stamboom opstellen.
  • een stamboom gebruiken om de kans op een bepaald genotype bij de nakomelingen van een kruising af te leiden.
  • uitleggen wat een stamboomonderzoek precies is en waarvoor dit gebruikt kan worden.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toets evalueren
  1. Ga naar It's Learning.
  2. Open 'Evaluatie periode 3 H11" (staat bij 12.2)
  3.  Vergelijk de uitwerkingen met jouw antwoorden.
  4. Vul per vraag in of je hem goed/fout had en waarom.
  5. Vul de evaluatie verder in over vorige periode.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

S.O. over 12.1 en 12.2
  • Wat heb je nodig om een voldoende te halen?

Beheersing leerdoelen --> bekijk de leerdoelenkaart.

Schrijf op:
1. Wat beheers je al?
2. Wat beheers je nog niet?
3. Wat moet je doen om dat wel te beheersen?
4. Maak een plan: wat ga je doen in de 'zelfstandig werken' les (opschrijven met tijd!).

Wat kun je doen?
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  
  •  

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies