Hoofdletters en leestekens

Nederlands (datum)
Hoofdletters, punt, vraagteken, uitroepteken
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1,2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Nederlands (datum)
Hoofdletters, punt, vraagteken, uitroepteken

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
vandaag ga ik mijn kast schilderen.

Slide 3 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
honden en katten hebben in de zomer vaak last van vlooien.

Slide 4 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
de auto van mijn buurman moet naar de garage.

Slide 5 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
door een actie van de politie is een overval voorkomen.

Slide 6 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
lente, zomer, herfst en winter zijn de vier seizoenen.

Slide 7 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
veel kinderen weten niet welk dier melk geeft.

Slide 8 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
mannen worden soms kaal als zij ouder worden.

Slide 9 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
ali b is een beroemde rapper.

Slide 10 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
joost heeft een kat , zijn naam is moos.

Slide 11 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
jan heeft weer ruzie met nienke.

Slide 12 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
jaap, joost en jan zijn broers.

Slide 13 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
mercedes en volkswagen zijn bekende automerken.

Slide 14 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
amsterdam is de hoofdstad van nederland.

Slide 15 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
sem woont in de beukenstraat in rotterdam.

Slide 16 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
jan smit is een zanger en is geboren in volendam.

Slide 17 - Open vraag

Type de zin over.
Gebruik daarbij op de juiste plaats hoofdletters.
de atlantische oceaan is veel dieper dan de noordzee.

Slide 18 - Open vraag

punt .
vraagteken ?
uitroepteken !

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Samengevat
Een punt is een leesteken.
Met een punt geef je aan waar een zin eindigt.
Een vraagteken is een leesteken.
Een vraagteken wordt achteraan de zin gezet , in plaats van een punt, als er een vraag in de zin zit.
Een uitroepteken is een leesteken.
Een uitroepteken wordt gebruikt om nadruk te geven aan een woord of zin. 
Een uitroepteken gebruik je in plaats van een punt.

Slide 21 - Tekstslide

Lees de opdracht!!
Op de volgende pagina's staan zinsdelen.
Maak een vraagzin door de zinsdelen in de juiste volgorde te zetten.
Zet het vraagteken op de juiste plek.
Kijk goed waar de zin mee moet beginnen .
Voorbeeld:
afwasmiddel-mijn vader-Doet-de teil-in
Antwoord:
Doet mijn vader afwasmiddel in de teil?

Slide 22 - Tekstslide

Maak een vraagzin.
vandaag-wij-spruiten-Eten

Slide 23 - Open vraag

Maak een vraagzin.
vandaag-Moet-Joost-werken

Slide 24 - Open vraag

Maak een vraagzin.
voor-klaar-Zijn-wij-vandaag

Slide 25 - Open vraag

Maak een vraagzin.
dat-jij-Vind-een goede grap

Slide 26 - Open vraag

Maak een vraagzin.
naar huis-om vijf uur-Loopt-Sem

Slide 27 - Open vraag

Maak een vraagzin.
op voetbal-nog steeds-Cindy-Zit

Slide 28 - Open vraag

Maak een vraagzin.
Is-Arie-Mariekes-nog steeds-beste vriend

Slide 29 - Open vraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Worden veel mensen bruin in de zon
A
.
B
?
C
!

Slide 30 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Zo, dat doet zeer
A
.
B
?
C
!

Slide 31 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

IJsjes te koop
A
.
B
?
C
!

Slide 32 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Ik hoop dat het een mooie zomer word
A
.
B
?
C
!

Slide 33 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Mijn moeder leest graag een boek
A
.
B
?
C
!

Slide 34 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Doe niet zo raar, stop daar nu mee
A
.
B
?
C
!

Slide 35 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Hoe verliep jullie wedstrijd
A
.
B
?
C
!

Slide 36 - Quizvraag

Wat hoort achter de zin.
Een punt, een vraagteken of een uitroepteken?

Wat eten we vandaag
A
.
B
?
C
!

Slide 37 - Quizvraag

Heb je een vraag over deze les?

Slide 38 - Open vraag

FINISH!
Je bent nu
klaar met
deze les.

Slide 39 - Tekstslide