Kunstgeschiedenis na 1945

Kunstgeschiedenis na de tweede wereldoorlog
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Beeldende vorming, kunstgeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kunstgeschiedenis na de tweede wereldoorlog

Slide 1 - Tekstslide

Expressionisme
1. Maken schilderijen die herkenbaar zijn qua voorstelling. Figuratief of realistisch.
2. De schilder probeert zijn gevoelens uit te drukken.

Slide 2 - Tekstslide

munch
gaugin

Slide 3 - Tekstslide

Abstract expressionisme
1943 – 1959
1. De voorstelling is niet te herkennen= abstract.
2. De schilder probeert zijn gevoelens uit te drukken
3. Na de tweede wereldoorlog ontmoeten veel gevluchte Europese kunstenaars Amerikaanse schilders die abstract werken en worden daar door beïnvloed.
4. Enorme doeken gemaakt in grote Ateliers.
5. Felle Kleuren


Slide 4 - Tekstslide

Jackson Pollock
Actionpainter
 Amerikaans kunstenaar  heeft een pot verf in de hand en smijt met een kwast de dunne verf op een enorm doek, of hij druppelt de verf in slierten op het doek.
Van Pollock hoeft een schilderij nergens op te lijken hij laat sporen na door de beweging.

Slide 5 - Tekstslide

Pollock
Drippings, vanuit het onbewuste wordt de verf op het doek "gegooid". Geen herkenbare vorm, maar doordat er gewerkt wordt vanuit de emotie herkenbaar voor de toeschouwer

Slide 6 - Tekstslide

Willem de Kooning
Actionpainter
 ( een Nederlander in Amerika ) schildert met enorme kwasten die ze ook bij het schilderen van woningen gebruiken zijn . De verf drupt naar beneden maar De Kooning vindt dat geen probleem. Zijn schilderijen maken een spontane indruk.

Slide 7 - Tekstslide

Rothco
Colourfield painting
Yves Klein
Colourfield painting

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Cobra 1948 - 1952
Copenhagen- Brussel- Amsterdam
1. Ongeremd uiten, primitieve kust, kindertekeningen; heftig en spontaan.
2. Kleurrijk
3. Expressief, wild geschilderd met woeste bewegingen.
4. Verf zit er dik op

Slide 10 - Tekstslide

Karel Appel
Corneille

Slide 11 - Tekstslide

Pop-art 1955 – 1970

1. Afkorting van populaire kunst
2. Figuratief
3. Beelden uit de consumptiemaatschappij; massaproductie, strips.
4. Harde kleuren
5. Scherpe vormen
6. Dingen worden sterk vergroot of vele malen herhaald.
7. Combinatie van platte en ruimtelijke materialen.
8. Onderwerpen uit het dagelijks leven en reclame.

Slide 12 - Tekstslide

Warhol
Lichtenstein

Slide 13 - Tekstslide

Fotorealisme 1965 - 1970

1. Kunstwerken lijken net foto’s
2. Onderwerp = moderne consumptie maatschappij.
3. Glimmende auto’s, etalages, winkelende mensen.
4. Milieuvervuiling, verslaving, welvaartsziekten.
5. Realistisch, net echt
6. Alles scherp geschilderd, geen verfstrepen van de kwasten.
7. Beelhouwkunst; ook net echt
8. Tegenwoordig bestaat fotorealisme nog steeds maar beelden lijken door nieuwe technieken nog echter; hyperrealisme.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Op-art 1955 - 1980

1. Optische kunst
2. Strakke vormen, govende lijnen, je wordt er soms duizelig van.
3. Abstracte patronen, schijnbaar bewegend, sterk ruimtelijk effect,
4. Onpersoonlijk
5. Wetmatig, wiskundig

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Landart 1970 -1980/ Conceptuele kunst


1. Kunstenaars maken gebruik van de natuur.
2. Brengen daar veranderingen in
3. het idee is belangrijker dan de uitvoering.( voorstelling)
4. Conceptuele kunst is vaak moeilijker te begrijpen, je moet erover nadenken (voorstelling)
5. Soms ook performances. (voorstelling)
6. Vormgeving; de techniek en materiaal is niet belangrijk maar het idee!

Slide 18 - Tekstslide

christo

Slide 19 - Tekstslide

Action Painting
Colorfield painting
Hard Edge 
Soms abstract, soms figuratief
De bewegingen van de maker staan centraal
Emotie van de maker
Drippings
Emotionele werking van de kleuren staat centraal
Kleurvlakken, soms scherp, soms diffuus
Onpersoonlijk
Handschrift van de kunstenaar is niet zichtbaar
Vaak geometrische vormen
Beperkte kleurenschema's
Jackson Pollock
Mark Rothko
Frank Stella
Willem de Kooning
Barnet Newman

Slide 20 - Sleepvraag

Waardoor lieten de leden van Cobra zich inspireren? Noem twee dingen.

Slide 21 - Open vraag

Noem drie kenmerken van
"action painting".

Slide 22 - Open vraag

Surrealisme
Romantiek
Barok
Cobra

Slide 23 - Sleepvraag

Onder welke Amerikaanse kunststroming vallen deze werken?
A
Impressionisme
B
Popart
C
Abstract expressionisme
D
Futurisme

Slide 24 - Quizvraag

ABSTRACT EXPRESSIONISME Wat is juiste volgorde?

1 Nadruk ligt op uiten van gevoelens en emoties door middel van een actieve en impulsieve omgang met de materialen.
2 Hier staat de werking van kleur centraal; veelal rustiger en afgewogener.
3 Volgen van ongecompliceerde en spontane uitingen van kinderen en primitieve volken.
A
1:Cobra 2:Colorfielpainting 3:Actionpainting
B
1:Colorfieldpainting 2:Cobra 3:Actionpainting
C
1:Actionpainting 2:Colorfielpainting 3:Cobra
D
1:Actionpainting 2:Cobra 3:Colorfielpainting

Slide 25 - Quizvraag

Wat heeft dit beeld te maken met abstract expressionisme?
A
Lichtenstein wilde ook gevoelens uitdrukken
B
Het was bedoeld als satire
C
Het was bedoeld als eerbetoon
D
Het werk heeft ook een groot formaat

Slide 26 - Quizvraag

Andy Warhol

Slide 27 - Tekstslide

The American Dream

Slide 28 - Woordweb

Tot welke kunststroming wordt dit werk gerekend?
A
abstract expressionisme
B
colourfield painting
C
pop art
D
action painting

Slide 29 - Quizvraag

Uit welke stroming komt dit kunstwerk?
A
postmodernisme
B
hyperrealisme
C
popart
D
abstract expressionisme

Slide 30 - Quizvraag

Waarin onderscheidt het Amerikaanse abstract expressionisme zich van het Europese expressionisme?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het abstract expressionisme?
(in jouw eigen woorden)

Slide 32 - Open vraag