Much / Many / word order and writing period 2.
1 / 36
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
much/many?
...................... time
...................... time
A
much
B
many
Slide 3 - Quizvraag
much/many?
.................. people
.................. people
A
much
B
many
Slide 4 - Quizvraag
MUCH/MANY
.............. sugar
.............. sugar
A
much
B
many
Slide 5 - Quizvraag
much/many?
............... umbrellas
............... umbrellas
A
much
B
many
Slide 6 - Quizvraag
much/many
................. monkeys
................. monkeys
A
much
B
many
Slide 7 - Quizvraag
much/many?
...... love
...... love
A
much
B
many
Slide 8 - Quizvraag
I can use much and many correctly?
😒🙁😐🙂😃
Slide 9 - Poll
Slide 10 - Tekstslide
Word Order
Wat is de regel?
Wat is de regel?
A
doet-waar-wanneer-wat-wie
B
wanneer-doet-wie-wat-waar
C
wie-doet-wat-waar-wanneer
D
wanneer-wie-doet-wat-waar
Slide 11 - Quizvraag
Word order
A
time - place
B
place - time
Slide 12 - Quizvraag
Which sentence has the correct word order?
A
His bike a couple of days ago got stolen
B
His bike got stolen a couple of days ago
Slide 13 - Quizvraag
What's the correct word order?
A
I'm my homework doing in my room.
B
I'm doing my homework in my room.
C
I'm in my room my homework doing.
Slide 14 - Quizvraag
Word Order
What is the correct word order?
What is the correct word order?
A
Danny went to school yesterday.
B
Went Danny to school yesterday.
C
To school went Danny yesterday.
D
Danny to school went yesterday.
Slide 15 - Quizvraag
Word Order
What is the correct word order?
What is the correct word order?
A
You went last Monday there.
B
You went there last Monday.
Slide 16 - Quizvraag
Correct word order:
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.
Slide 17 - Quizvraag
I can use the word order correctly?
😒🙁😐🙂😃
Slide 18 - Poll
Slide 19 - Tekstslide
Schrijf de zin op in het Engels:
Hoe reis jij graag?
Hoe reis jij graag?
Slide 20 - Open vraag
Schrijf de zin op in het Engels:
De stad is beroemd om zijn geschiedenis.
De stad is beroemd om zijn geschiedenis.
Slide 21 - Open vraag
Schrijf de zin op in het Engels:
Je neemt de eerste straat links.
Je neemt de eerste straat links.
Slide 22 - Open vraag
Schrijf de zin op in het Engels:
Dit is een verhaal over drie vrouwen.
Dit is een verhaal over drie vrouwen.
Slide 23 - Open vraag
Schrijf de zin op in het Engels:
Ik geloof het niet.
Ik geloof het niet.
Slide 24 - Open vraag
Schrijf de zin op in het Engels:
Je ziet er bezorgd uit.
Je ziet er bezorgd uit.
Slide 25 - Open vraag
I can write the phrases from unit 1 and 2 correctly?
😒🙁😐🙂😃
Slide 26 - Poll
Slide 27 - Tekstslide
A or An
... lamp
... lamp
A
A
B
An
Slide 28 - Quizvraag
A or An
... apple
... apple
A
A
B
An
Slide 29 - Quizvraag
A or An
... elephant
... elephant
A
A
B
An
Slide 30 - Quizvraag
A or An
... chair
... chair
A
A
B
An
Slide 31 - Quizvraag
A or An
... uniform
... uniform
A
A
B
An
Slide 32 - Quizvraag
A or AN?
honour
A
a
B
an
Slide 33 - Quizvraag
A or AN?
orange
A
a
B
an
Slide 34 - Quizvraag
I can use a or an correctly?
😒🙁😐🙂😃
