In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
1.4 Moleculaire stoffen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat de vanderwaalsbinding/molecuulbinding en atoombinding/covalente binding zijn en wanneer deze bindingen aanwezig zijn/worden verbroken.
Je kunt structuurformules tekenen van moleculaire stoffen bij gegeven namen.
Je kunt de molecuulmassa uitrekenen van een molecuul.
Slide 2 - Tekstslide
Deze les
Lezen 1.4
LessonUp doorlopen
Maken vragen 41, 42, 52
Uitleg structuurformules
Samen oefenen
Maken 44BC, 46, 47, 53AB
Uitleg molecuulmassa
Maken 49 + extra vraag in lessonup
Slide 3 - Tekstslide
Moleculaire stoffen
Verbindingen die alleen uit niet-metaal atomen bestaan.
Ook wel 'moleculen' genoemd.
Voorbeelden: H2O, C2H6O, HCN, PCl3
Ontstaat door vorming van atoombindingen.
Moleculen worden bij elkaar gehouden door vanderwaalsbindingen.
Slide 4 - Tekstslide
Atoommodel niet-metaal
Niet-metaalatomen missen
elektronen in hun buitenste
schil (valentie-elektronen) om
te voldoen aan de edelgas-
configuratie.
Slide 5 - Tekstslide
Gedeeld elektronenpaar
Om edelgasconfiguratie te bereiken
kan een niet-metaal een elektron opnemen van een metaal (=zout, zie 3.1)
of delen twee niet-metaalatomen de elektronen: een gedeeld elektronenpaar, ook wel atoombinding of covalente binding genoemd.
Slide 6 - Tekstslide
Atoombinding
Atoombinding is heel sterk.
Atoombinding verbreekt alleen bij chemische reacties, waarbij nieuwe moleculen ontstaan.
Hoeveel bindingen een niet-metaal aangaat, hangt af van de covalentie.
Covalentie geeft aan hoeveel elektronen gedeeld moeten worden om elektronenconfiguratie te bereiken.
Slide 7 - Tekstslide
Covalentie
Geeft aan hoeveel elektronen gedeeld worden, dus hoeveel atoombindingen worden gevormd.
Eenvoudig af te lezen uit periodiek systeem.
Aantal elektronen erbij tot edelgas (groep 18) = covalentie.
Covalentie H=1, F=1, O=2 enz.
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld: waterstof
H heeft 1 valentie-elektron, wil er 1 elektron bij.
Covalentie = 1
Molecuulformule = H2 Structuurformule = H-H
H + H
H2
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld: zuurstof
O heeft 6 valentie-elektronen, wil er 2 bij.
Covalentie = 2
Molecuulformule = O2Structuurformule = O=O
O + O
O2
Slide 10 - Tekstslide
Wat is de covalente van koolstof (C)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de covalente van zwavel (S)?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 12 - Quizvraag
Twee-atomige moleculen
Claire Fietst In Haar Onderbroek Naar Breda.
(Chloor = Cl2, fluor = F2 etc.)
Noteer dit ezelsbruggetje bij je belangrijke aantekeningen!
Slide 13 - Tekstslide
Hoeveel atoombindingen zitten er in een stikstofmolecuul?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 14 - Quizvraag
De vanderwaalsbinding
Slide 15 - Tekstslide
0
Slide 16 - Video
Hoe noemen we deze fase-overgang? (vast naar gas, zie filmpje)
A
smelten
B
condenseren
C
sublimeren
D
rijpen
Slide 17 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de atoombindingen van jood bij sublimeren?
A
verbreekt
B
wordt zwakker
C
wordt sterker
D
niets
Slide 18 - Quizvraag
Fase-overgang
Bij een fase-overgang blijven de moleculen hetzelfde (atoombinding blijft intact).
De afstand tussen deeltjes veranderd -> Vanderwaalsbinding (molecuulbinding).
Hoe dichter op elkaar, hoe sterker de V/d waalsbinding.
Slide 19 - Tekstslide
Vanderwaalsbinding
Aantrekkingskracht tussen moleculen (dus niet aanwezig bij metalen of zouten!)
Relatief zwakke binding (aanwezig bij vaste fase, deels verbroken bij vloeistof, afwezig bij gas en opgeloste stof).
Hoe groter de massa van het molecuul, des te sterker de vanderwaalsbinding.
Slide 20 - Tekstslide
Wat gebeurt er met de Vanderwaalsbinding als suiker wordt opgelost in thee.
A
verbreekt
B
wordt zwakker
C
wordt sterker
D
niets
Slide 21 - Quizvraag
Leg de afbeelding in je eigen woorden uit.
Slide 22 - Open vraag
Even oefenen
Maak vragen 41, 42, 52
Slide 23 - Tekstslide
Structuurformules
Noteer de molecuulformule.
Noteer de covalenties van de atomen.
Zet het atoom met de hoogste covalentie centraal.
Teken atoombindingen naar de andere atomen, zodat alle atomen de gewenste covalentie hebben.
Slide 24 - Tekstslide
Samen oefenen
Teken de structuurformules van C2H6 en HCN.
Teken de structuurformule van H2SO4, gegeven is dat S hier een covalentie van 6 heeft.
S en P voldoen vaak niet aan de verwachte covalentie!
Klaar: maken 44BC, 46, 47, 53AB
Slide 25 - Tekstslide
Atoom- en molecuulmassa
Atoommassa bepaald door protonen + neutronen, Binas 25A
Relatieve (gemiddelde) atoommassa (van isotopen uit de natuur) in Binas 99.
Molecuulmassa berekenen door (gemiddelde) atoommassa's op te tellen.
Eenheid is u (atomaire massa-eenheid).
1 u = 1,66*10-27 kg (Binas 5)
Slide 26 - Tekstslide
Relatieve atoommassa: boor (B)
Twee isotopen van boor in de natuur: B-10 en B-11.
Relatieve atoommassa berekenen door atoommassa's te vermenigvuldigen met de factor (uit het percentage) hoe vaak het voorkomt in de natuur:
10,012937*0,199+11,009305*0,801 = 10,81 u
Antwoord staat in Binas 99
Slide 27 - Tekstslide
Molecuulmassa: Na2O
Bestaat uit 2 Na-atomen en 1 O-atoom
Gebruik relatieve atoommassa's (Binas 99)
Molecuulmassa = 2*22,99+1*16,00=61,98 u
Veel voorkomende molecuulmassa's in Binas 98.
Slide 28 - Tekstslide
Massapercentage
Bereken het massapercentage koolstof in ethanol, C2H6O.
massa% = massa C / massa totaal * 100%
2*12,01 / (2*12,01+6*1,008+16,00) * 100% = 52,14%
Slide 29 - Tekstslide
Aan de slag
Lezen blz. 29 'de molecuulmassa'
Maken 49 + extra opgave gemiddelde atoommassa (zie hieronder)
Extra opgave:
Bereken m.b.v. gegevens uit Binas 25 de gemiddelde atoommassa van magnesium.