natuurkunde les hfd 1,2,4,7,8

  • Hoofdstuk 1: Bewegen in grafieken
  • Hoofdstuk 2: Bewegen en rekenen
  • Hoofdstuk 4: Kracht en beweging
  • Hoofdstuk 7: Energie omzetten
  • Hoofdstuk 8: Trillingen 
Natuurkunde les
Esther Apeldoorn & Rianne Hof
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

  • Hoofdstuk 1: Bewegen in grafieken
  • Hoofdstuk 2: Bewegen en rekenen
  • Hoofdstuk 4: Kracht en beweging
  • Hoofdstuk 7: Energie omzetten
  • Hoofdstuk 8: Trillingen 
Natuurkunde les
Esther Apeldoorn & Rianne Hof

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijke formules
∆x = xeind - xbegin

vgem = Δx / Δt

Δv = veind - vbegin

v = a ⋅ t



Slide 2 - Tekstslide

In welke grafiek is de beweging eenparig?
A
1 en 2, want de snelheid is constant
B
2 en 3, want daar is beweging
C
2, want die is recht-evenredig

Slide 3 - Quizvraag

Op 4 s is er sprake van een:
A
eenparige beweging
B
versnelde beweging
C
vertraagde beweging
D
stilstand

Slide 4 - Quizvraag

Krachten
1e wet van Newton:
Als Fnetto = 0 geldt v = constant

2e wet van Newton:
Fnetto = m * a

3e wet van Newton:
Fab = -Fba

Slide 5 - Tekstslide

Kracht A is 300N en Kracht B is 600N.
Wat is de resultante kracht als de krachten met een hoek van 90 graden van elkaar staan?
A
300 N
B
600 N
C
Parallellogrammethode gebruiken
D
671 N

Slide 6 - Quizvraag

7. Energie omzetten 

Slide 7 - Tekstslide

7.1 Energiesoorten 
Kinetische energie
  •  Energie van een voorwerp die beweegt
  •  Ek = 1/2*m*v^2
Zwaarte-energie 
  •  Energie van een voorwerp omdat er zwaartekracht op werk
  •  Ez = mgh
Veerenergie 
  •  veer indrukt geeft de energie, die vrij komt als het weer ontspant
  •  Ev = 1/2Cu^2

Slide 8 - Tekstslide

7.1 Energiesoorten
  • Kinetische energie & Zwaarte-energie
  • Etotaal = Ek + Ez

Slide 9 - Tekstslide

Een personenauto van 800kg heeft een snelheid van 50km/h. Een bestelbusje van 1600 kg heeft een snelheid van 25km/h. Welk van beide voertuigen heeft de grootste kinetische energie?
A
de personenauto
B
het bestelbusje
C
het is voor beide auto's gelijk
D
beide voertuigen hebben geen kinetische energie

Slide 10 - Quizvraag


in de afbeelding is een vliegtuig getekend dat over een bergachtige terrein van 1 naar 3 vliegt. in welke situatie is de zwaarte-energie van het vliegtuig het grootst?
A
in positie I
B
in positie II
C
in positie III
D
even groot, I,II,III

Slide 11 - Quizvraag

7.2 Optrekken en afremmen
  •  Energie omzetten in krachten
         W = F * s 
         W = F * s * cosa
  • Positieve arbeid 
  • Negatieve arbeid

  • Netto arbeid
  • Verandering van de kinetische energie 
         
   




[?][?]w=dek

Slide 12 - Tekstslide

Een satelliet beweegt rond de aarde in en cirkelvormige baan. op de satelliet werkt de zwaartekracht die de satelliet in haar baan houdt. de zwaartekracht verricht dan?
A
positieve arbeid
B
negatieve arbeid
C
geen arbeid

Slide 13 - Quizvraag

7.3 Meer arbeid

Veerkracht & veerenergie 
  •  Wet van Hooke 
       C = F/u
  • Veerconstante C
  • Veerenergie
      Ev = 1/2 Cu^2

Slide 14 - Tekstslide


Hoe groot is de arbeid in deze grafiek?
A
22 J
B
2,2 * 10^4 J
C
0,055 J
D
55 J

Slide 15 - Quizvraag

7.4 Zuinig met energie 
  • Vermogen 
      P = E/t = W/t
      W = F *s
  •  Samengevat
      P = F * v

Slide 16 - Tekstslide

Chemische energie 

7.4 Zuinig met energie 
  •  Brandstof bevat chemische energie 
      Ech = rv * V      en        Ech = rm * m 
Rendement 
  •  energie die er verloren gaat
       N = Enuttig              * 100%
              Etoegevoegd 


________

Slide 17 - Tekstslide

7.4 Zuinig met energie 

Luchtweerstand
  •  Kracht die je ondervind als je beweegt 
     Fw,l = 1/2pcAv^2

Slide 18 - Tekstslide

een parachutist valt steeds sneller door de lucht. Haar versnelling:
A
wordt steeds kleiner
B
wordt steeds groter
C
blijft hetzelfde

Slide 19 - Quizvraag

8. Trillingen 

Slide 20 - Tekstslide

8.1 Trillingen
 
  • Uitwijking u 
  • Amplitude A
  • Evenwichtsstand


    • frequentie (Hz): aantal trillingen per seconden 
         f = 1/T
    • Trillingstijd
    • Oscillogram

    Slide 21 - Tekstslide

    8.2 Trilling en kracht
    •  Wet van Hooke 
           Fv = C * u
           Fnetto = -C * u
    • Harmonische trilling
          amplitude 

    • Trillingstijd 
          T = 2n *  m/C
    ->
    ->

    Slide 22 - Tekstslide

    Als je aan een veer hangt dan rekt de veer uit. Nu hang je onder het blokje een identieke veer, en daar hang je een identiek blokje aan. Wat kun je nu zeggen over de totale uitrekking? geen rekening houden met massa van veer
    A
    die blijft gelijk
    B
    die wordt 2x zo groot
    C
    die wordt 3x zo groot
    D
    die wordt 4x zo groot

    Slide 23 - Quizvraag

    8.3 Trillen en meetrillen
    •  Eveer =      Cu2
    •  E(veer,max) =     CA2
    • Demping
    • Resonantie 
    21
    21

    Slide 24 - Tekstslide


    In de grafiek zie je een gedempte trilling. Wat gebeurt er met de frequentie van de trilling als de amplitude kleiner wordt?
    A
    de frequentie wordt groter
    B
    de frequentie wordt kleiner
    C
    de frequentie blijkt hetzelfde
    D
    er is geen frequentie

    Slide 25 - Quizvraag

    8.4 Fase en snelheid 
    • Fase  
         p = t/T
    • gereduceerde fase
    • (1,5 - 1 = 0,5) 

    Slide 26 - Tekstslide

    8.4 fase en snelheid
    • sinusfunctie 
    • fasehoek 
        a = 360 * t/T
        a = 2.   * t/T
    • Uitwijking 
         u = A * sin(360 * t/T)
         u = A * sin(2.  * t/T)
    • Vmax = 2.   * A/T)

    π
    π
    π

    Slide 27 - Tekstslide

    Examenopgave
     Opgave 5 Bungeejump
    Joop mag voor zijn verjaardag op kosten van zijn vrienden een bungee jump maken.
    Een 15 m lang, elastisch koord is aan één kant vastgemaakt aan een platform en aan de
    andere kant aan Joop. Hij laat zich zonder beginsnelheid van het platform vallen. In het laagste punt van de ’sprong’ is het koord 20 m uitgerekt.

    Slide 28 - Tekstslide

    De zwaarte-energie Ez van Joop ten opzichte van het laagste punt van de sprong en de
    veerenergie Ev van het koord uitgezet tegen de valafstand x, die wordt gemeten van het punt van vallen.

    Slide 29 - Tekstslide

    Welke formules zijn er nodig?
    • Berekenen van zwaarte-energie
    • Berekenen van veerenergie

    Slide 30 - Tekstslide

    opstelling van de proef

    Slide 31 - Tekstslide

    veerconstante
    veerconstante = 1,44 N/m

    Slide 32 - Tekstslide

    A
    Voor een natuurkundige beschrijving van de sprong zijn vier punten op verschillende hoogten interessant. In de schematische tekening in figuur 4 zijn deze punten met letters aangegeven:
    • P is het platform waar de sprong begint;
    • R is de plaats (15 m onder P) waar het koord begint uit te rekken;
    • E is de evenwichtsstand waar Joop aan het einde van de sprong in rust blijft hangen voordat hij weer omhoog getrokken wordt;
    • D is het laagste punt (35 m onder P).

    Slide 33 - Tekstslide


    Beredeneer of Joop op het traject van R naar E versnelt of vertraagt. Verwaarloos wrijvingskrachten.

    Slide 34 - Open vraag